Klas 1 X-tuur Duits dinsdag 4 april

Houding in de les
1 Boek open of laptop met Neue Kontakte online (e-book)
2 Actief meedoen met de opdrachten
3 Niet met elkaar spreken als de docent praat of als we werken aan opdrachten
4 Mobiele telefoon is van tafel en staat op stil of uit
5 Vraag? Steek je hand op, of stel de vraag na 11.15u
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Houding in de les
1 Boek open of laptop met Neue Kontakte online (e-book)
2 Actief meedoen met de opdrachten
3 Niet met elkaar spreken als de docent praat of als we werken aan opdrachten
4 Mobiele telefoon is van tafel en staat op stil of uit
5 Vraag? Steek je hand op, of stel de vraag na 11.15u

Slide 1 - Tekstslide

Lesinhoud
1 Herhaling Grammatik A (werkwoordsvervoeging)
2 Woorden op een s-klank vervoegen
3 Toets werkwoordvervoeging

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden
Vervoegen: werkwoorden de goede uitgang geven.

Maak eerst de stam. 
Regel: ?

Bijvoorbeeld: wohnen


Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden
Vervoegen: werkwoorden de goede uitgang geven.

Maak eerst de stam. 
Regel: hele werkwoord min -en.

Bijvoorbeeld: wohnen --> wohn


Slide 4 - Tekstslide

Stam maken
Maak van de onderstaande woorden de stam.

spielen (spelen)
machen (maken)
lernen (leren)
streicheln (aaien)

Slide 5 - Tekstslide

wohnen - vul aan
ich                      wohn
du                       wohn
er/sie/es          wohn
                                                                                   FE
wir                      wohn
ihr                       wohn
sie/Sie              wohn

Slide 6 - Tekstslide

Samenvatting
Werkwoorden vervoegen:

1. neem het hele werkwoord
2. maak de stam: hele werkwoord min -en
3. zet (FE)E-ST-T-EN-T-EN achter de stam

Slide 7 - Tekstslide

heißen - vul aan
ich                      heiß
du                       heiß
er/sie/es          heiß
                                                                                   FE
wir                      heiß
ihr                       heiß
sie/Sie              heiß

Slide 8 - Tekstslide

Samenvatting
Werkwoorden vervoegen:

1. neem het hele werkwoord
2. maak de stam: hele werkwoord min -en
3. zet (FE)E-ST-T-EN-T-EN achter de stam
4. eindigt de stam op een s-klank? Dan bij du alleen een -t na de stam (du heißt, du putzt, du reist)

Slide 9 - Tekstslide

Toets
Je gaat nu oefeningen maken over het vervoegen van werkwoorden. 

Log in bij LessonUp.

Je mag het uit je hoofd doen, maar ook je boek erbij gebruiken. Blz. 114 heb je dan nodig.

Slide 10 - Tekstslide

Hoe vind je de stam van een werkwoord?

Slide 11 - Open vraag

ich
du
er/sie/es/man

wir
ihr
sie/Sie
Kombiniere die Personalpronomen mit der richtigen Form des Verbes schreiben (schrijven)
schreibe
schreibst
schreibt
schreibt
schreiben
schreiben

Slide 12 - Sleepvraag


Hallo, ich _____ Jan.
A
heiße
B
heiß
C
heißen
D
heißt

Slide 13 - Quizvraag


Wir _____ heute zum Strand
A
gehe
B
geht
C
gehen
D
gehet

Slide 14 - Quizvraag

machen
du.....
A
mache
B
macht
C
machst
D
machen

Slide 15 - Quizvraag

tun
er....
A
tue
B
tust
C
tun
D
tut

Slide 16 - Quizvraag

heißen
du
A
heiße
B
heißst
C
heißt
D
heißen

Slide 17 - Quizvraag

Welk ezelsbruggetje kan je gebruiken bij de uitgangen van het werkwoord
A
Partytent
B
feesttenten
C
circustent
D
feestenten

Slide 18 - Quizvraag

ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 19 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 20 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 21 - Quizvraag

Vertaal 'hij speelt'
spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt

Slide 22 - Quizvraag

Welke twee vervoegingsvormen zijn hetzelfde als het hele werkwoord?
A
er/sie/es + wir
B
ich + wir
C
er/sie/es + ihr
D
wir + sie/Sie

Slide 23 - Quizvraag

Vertaal:
jullie kopen
kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd

Slide 25 - Quizvraag

Vervoeg het werkwoord: spielen
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
Sie / sie
spiele
spielst
spielt
spielen
spielt
spielen

Slide 26 - Sleepvraag


Jonas ...... heute nicht zur Schule.
A
gehe
B
gehen
C
geht
D
gehst

Slide 27 - Quizvraag


Laura ..... mit ihrem Hund.
A
spiel
B
spielt
C
spielst
D
spielen

Slide 28 - Quizvraag


Ich ..... mir neue Schuhe.
A
kaufe
B
kauf
C
kauft
D
kaufst

Slide 29 - Quizvraag


Herr Müller, ...... Sie morgen auch?
A
kommt
B
komme
C
kommen
D
kommst

Slide 30 - Quizvraag


Stijn ..... jeden Tag für Deutsch.
A
studieren
B
studiert
C
studierst
D
studier

Slide 31 - Quizvraag

Vul in...
Ich ____ (kaufen) eine Tasche.
A
kauft
B
kaufen
C
kauf
D
kaufe

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide