6.2 Voedselproductie

6.2 Voedselproductie
Thema 6 Duurzaam leven
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

6.2 Voedselproductie
Thema 6 Duurzaam leven

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we al?

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn de drie milieuproblemen die ontstaan door menselijke activiteiten?
A
Vervuiling, opwarming, erosie
B
Uitputting, ontbossing, verzuring
C
Aantasting, overstroming, vervuiling
D
Vervuiling, uitputting, aantasting

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn fijnstofdeeltjes?
A
Grote zichtbare stofvlokken
B
Onzichtbare kleine stofdeeltjes in de lucht
C
Schone luchtdeeltjes
D
Vloeibare deeltjes in de lucht

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn belangrijke oorzaken van milieuproblemen?
A
Klimaatverandering en natuurrampen
B
Politieke conflicten en economische instabiliteit
C
Overbevolking en de manier van leven van de mens
D
Technologische vooruitgang en wetenschappelijke ontwikkelingen

Slide 5 - Quizvraag

Waarom is ontbossing schadelijk voor het klimaat?
A
Minder koolstofdioxide in de lucht
B
Meer regenval door verdamping van bomen
C
Minder bomen om koolstofdioxide op te nemen
D
Meer bomen om zuurstof te produceren

Slide 6 - Quizvraag

Waarom zijn regels en wetten belangrijk voor het milieu?
A
Om de economie te bevorderen
B
Om het milieu te beschermen
C
Om de industrie onbeperkte toegang te geven
D
Om de natuurlijke hulpbronnen uit te putten

Slide 7 - Quizvraag

Begrippen 6.1
  • Aantasting
  • Biodiversiteit
  • Duurzame ontwikkeling
  • Leefstijl
  • Klimaatverandering
  • Overbevolking
  • Uitputting
  • Vervuiling 

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen 6.2
  • Je kunt manieren noemen om een grotere productie van voedsel te verkrijgen.
  • Je kunt uitleggen wat erfelijke eigenschappen zijn.
  • Je kunt beschrijven hoe je erfelijke eigenschappen van een organisme kunt veranderen om er de voedselproductie mee te vergroten.

Slide 9 - Tekstslide

Landbouw
Er zijn drie vormen van landbouw:
  • Akkerbouw (op het land)
  • Tuinbouw (in de kas)
  • Veeteelt
In de akkerbouw en in de tuinbouw worden planten verbouwd: de voedingsgewassen.
Bi de veeteelt worden dieren gehouden: de landbouwhuisdieren

Slide 10 - Tekstslide

Bij welke vorm van landbouw worden planten in een kas gekweekt?
A
Tuinbouw
B
Veeteelt
C
Voedingsgewassen
D
Akkerbouw

Slide 11 - Quizvraag

Monocultuur
  • Akkerbouwbedrijven hebben vaak veel grond waarop de boer slecht één soort gewas verbouwt.
  • Dat heet een monocultuur.
  • Het voordeel hiervan is dat boeren snel en gemakkelijk de bodem kunnen bewerken en oogsten.
  • Hierdoor is er een hoge voedselopbrengst voor lage prijzen.

Slide 12 - Tekstslide


Wat is de term voor een landbouwpraktijk waarbij een boer slechts één soort gewas verbouwt op een groot stuk land?
A
Polycultuur
B
Biodiversiteit
C
Multicultuur
D
Monocultuur

Slide 13 - Quizvraag

Bescherming tegen ziekten en plagen
  • Een nadeel van monoculturen is dat er een grotere kans is op een plaag
  • Er zijn dan veel dieren van één soort die voedingsgewassen aantasten.
  • Ook ziekten die worden veroorzaakt door bacteriën en schimmels, kunnen zich in een monocultuur sneller verspreiden.
  • Om voedingsgewassen te beschermen tegen plagen en ziekten, gebruiken akkerbouwers bestrijdingsmiddelen.
  • Er zijn chemische en biologische bestrijdingsmiddelen.

Slide 14 - Tekstslide

Waarom is er een grotere kans op plagen in monoculturen?
A
Er zijn weinig dieren in monoculturen.
B
Monoculturen trekken plagen niet aan.
C
Er zijn veel dieren van één soort die voedingsgewassen aantasten.
D
Monoculturen hebben natuurlijke weerstand tegen plagen.

Slide 15 - Quizvraag

Bemesting
  • Planten hebben mineralen (stikstof en fosfaat) nodig om te groeien.
  • Door bemesting voegt de boer weer mineralen aan de bodem toe.
  • Dit kan met stalmest, dit bestaat uit uitwerpselen en urine van landbouwhuisdieren. Dit bestaat uit ammoniak en wordt door reducenten afgebroken tot mineralen.
  • Maar ook met kunstmest, dit wordt gemaakt in een fabriek. Hiermee kunnen precies de mineralen worden toegevoegd die nodig zijn.
  • Niet alle mineralen worden opgenomen door planten, waardoor de rest de bodem ingaat en zorgt voor verzuring en vermesting.

Slide 16 - Tekstslide

Bodembewerking
  • Door bodembewerking (ploegen en eggen) komt er meer zuurstof in de doem voor de reducenten.
  • De bodem wordt luchtiger,
  • Planten kunnen water en mineralen beter opnemen en de plantenwortels kunnen beter in de bodem doordringen.
  • Sommige akkerbouwers ploegen juist niet, om het bodemleven iet te verstoren.
  • Dat noem je niet-kerende grondbewerking.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het doel van bodembewerking?
A
Verwijderen van mineralen uit de bodem
B
Meer zuurstof in de bodem brengen
C
De bodem compacter maken
D
Minder zuurstof in de bodem brengen

Slide 19 - Quizvraag

Veredeling van planten
  • Boeren willen graag planten die veel voedsel produceren.
  • Er zijn 2 manieren om voedingsgewassen te maken: Veredeling en genetische modificatie.
  • Veredeling begint met de selectie van planten met gunstige eigenschappen.
  • Dat noem je kunstmatige selectie, omdat de selectie plaatsvindt door de mens.
  • Een veredelaar kruist deze individuen tot hij planten heeft met de gewenste eigenschappen.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Wat is kunstmatige selectie in veredeling?
A
Selectie door dieren van planten.
B
Selectie door planten zelf van hun eigenschappen.
C
Selectie door weersomstandigheden van planten.
D
Selectie door de mens van planten met gunstige eigenschappen.

Slide 22 - Quizvraag

Genetische modificatie
  • Bij genetische modificatie (gm) worden de erfelijke eigenschappen rechtstreeks veranderd.
  • Een gen van de ene plant wordt toegevoegd aan de erfelijke informatie van de andere plant.
  • Zo kun je bijvoorbeeld aardappels kweken die bestand zijn tegen bepaalde ziekten en plagen.

Slide 23 - Tekstslide

Veeteelt
Bij landbouwhuisdieren zijn er ook manieren om de productie te verhogen:
  • Veel veeteeltbedrijven hebben weinig grond met veel dieren, dit noemen we intensieve veehouderij, hierdoor kan er veel geproduceerd worden.
  • Door krachtvoer neemt de voedselproductie toe.
  • Bij dieren wordt ook veredeling toegepast, bijvoorbeeld een koe met een goede melkopbrengst wordt gekruist met een goede stier.
De intensieve veehouderij heeft ook nadelen zoals een mestoverschot  en het dierenwelzijn

Slide 24 - Tekstslide

Wat is een nadeel van de intensieve veehouderij?
A
Biologische landbouw
B
Gebruik van natuurlijke mest
C
Mestoverschot
D
Dierenwelzijn

Slide 25 - Quizvraag

Veredeling van dieren
  • Veredelen van landbouwhuisdieren kan op een natuurlijke manier: door kruisen en fokken. Maar ook op twee kunstmatige manier: Kunstmatige inseminatie (ki) en in-vitrofertilisatie (ivf).
  • Bij kunstmatige inseminatie wordt sperma van een stier opgevangen en ingebracht in de baarmoeders van enkele koeien.
  • Bij in-vitrofertilisatie worden de zaadcellen van een stier en de eicellen van een koel bevrucht in een laboratorium.
  • De klompjes cellen die zich ontwikkelen, worden in de baarmoeder van 'normale' koeien ingebracht.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Hoe kan veredeling van landbouwhuisdieren op een natuurlijke manier plaatsvinden?
A
Door kunstmatige inseminatie en in-vitrofertilisatie.
B
Door kruisen en fokken.
C
Door het gebruik van hormonen.
D
Door genetische modificatie.

Slide 28 - Quizvraag

Begrippen 6.2
  • Bemesting
  • Bestrijdingsmiddelen
  • Bodembewerking]
  • Erfelijke eigenschappen
  • Genetische modificatie
  • In-vitrofertilisatie (ivf)
  • Kunstmatige inseminatie (ki)
  • Landbouwhuisdieren
  • Plaag
  • Veredeling
  • Voedingsgewassen

Slide 29 - Tekstslide

Ik kan nu
  • Je kunt manieren noemen om een grotere productie van voedsel te verkrijgen.
  • Je kunt uitleggen wat erfelijke eigenschappen zijn.
  • Je kunt beschrijven hoe je erfelijke eigenschappen van een organisme kunt veranderen om er de voedselproductie mee te vergroten.

Slide 30 - Tekstslide

Aan het werk!
Maken opdrachten 6.2 : 1 t/m 9
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken test jezelf 6.2
Veel goed? -> Maken 10+ online extra  8.2

 

timer
25:00

Slide 31 - Tekstslide