3HV - Les 2 P3 keuzevoorzetsels

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Kapitel 4: Dresden Leipzig 
- Frankfurt am Main

stad en platteland

grammatica A : geslacht van de zelfstandig naamwoorden
Grammatica B, C : Keuzevoorzetsels

D: trappen van vergelijking




Slide 3 - Tekstslide

Naamvallen
Keuzevoorzetsels

Slide 4 - Tekstslide

Die Blume ist für ............ Opa.
A
der
B
den
C
die
D
das

Slide 5 - Quizvraag

Ohne ........... Vater werde ich es nicht tun.
A
mein
B
meiner
C
meinen
D
meine

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

an
 auf
hinter
neben
in
unter
über
 vor
zwischen

aan
op
achter
naast
in/naar
onder
over/boven
voor
tussen

Slide 8 - Tekstslide

aan
op
achter
naast
tussen
voor
in / naar
over
onder
auf
an
hinter
in
neben
über
unter
vor
zwischen

Slide 9 - Sleepvraag

Slide 10 - Tekstslide

De keuzevoorzetsels geven vaak een plaats aan:

Slide 11 - Tekstslide

de 3e naamval

je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)

                                                                                       wann? (=wanneer)


ERGENS ZIJN

Slide 12 - Tekstslide

voorbeeld

Er steht vor d... Tür(v).

waar staat hij? "voor de deur" dus DATIV

Er steht vor der Tür.

Slide 13 - Tekstslide

de 4e naamval

je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)


ERGENS KOMEN

Slide 14 - Tekstslide

voorbeeld

Er springt in d... Wasser(o).

waarheen? springt hij "in het water" dus Akkusativ

Er springt in das Wasser.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

3 wielen: een plaats-/tijdbepaling
sprake van een 'zich bevinden'

4 wielen: beweging / richting
sprake van 'een ergens heen gaan'

Slide 18 - Tekstslide

Welke vraag stel je om een vierde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wodurch?
D
Wovon?

Slide 19 - Quizvraag

Welke vraag stel je om een derde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wann?
D
Wovon?

Slide 20 - Quizvraag

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 21 - Quizvraag

Das Bild hängt an d... Wand(v).
A
die
B
der

Slide 22 - Quizvraag

Er geht in d... Disko(v).
A
die
B
der

Slide 23 - Quizvraag

Es fällt hinter dein... Stuhl(m).
A
deinem
B
deinen

Slide 24 - Quizvraag

Er spricht nicht über sein... Schüler(mv).
A
seine
B
seinen

Slide 25 - Quizvraag

Vul in.

Das Auto steht vor d...….Garage (v)

Slide 26 - Open vraag

Vul in.

Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).

Slide 27 - Open vraag

Welke zin is fout?
A
Ich setze mich neben die Frauen (mv).
B
Ich sitze neben den Frauen.
C
Ich gehe in das Schwimmbad(o)
D
Ich schwimme in das Schwimmbad

Slide 28 - Quizvraag

Das Buch ist hinter d.. Schrank (m) gefallen.

Slide 29 - Open vraag

Der Hund legte sich unter d.. Stuhl (m).

Slide 30 - Open vraag

Der Torwart stand zu weit vor sein.. Tor (o).

Slide 31 - Open vraag

An welch.. Tag kommt ihr denn an?

Slide 32 - Open vraag

7/2 regel
Wo? Wann? Wohin?=geen antwoord?
7=an, hinter, neben , vor, unter, zwischen, in --> 3e naamval
2= auf, über--> 4e naamval

Ich warte auf meine Mutter.
Der Vater ist stolz auf seinen Sohn.
Er weiß sehr viel über mich. 
 

Slide 33 - Tekstslide

Die Schüler sprechen über d.. neue Deutschlehrerin (v).

Slide 34 - Open vraag

Wir freuen uns auf Ihr.. Besuch (m).

Slide 35 - Open vraag

Keuzevoorzetsels
Sommige voorzetsels hebben in het Duits een vaste naamval.

Andere kunnen zowel vast een 4e als een 3e naamval krijgen.

Gelukkig is hier een makkelijk ezelsbruggetje voor!

Slide 36 - Tekstslide

Een auto met vier wielen rijdt

Een auto met drie wielen staat stil

Beweging is 4e naamval
Bevinden is 3e naamval.

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Link

Ich fahre mit d.. Zug (m)
A
der
B
das
C
dem
D
die

Slide 39 - Quizvraag

Er kommt aus d.. Wohnung (v).
A
der
B
die
C
das
D
dem

Slide 40 - Quizvraag

Meine Schwester ist bei d..... Zahnarzt(m).
A
der
B
dem
C
die
D
das

Slide 41 - Quizvraag

Er geht durch .......... Zimmer (o)
A
einen
B
ein
C
eines
D
eine

Slide 42 - Quizvraag