Lees goed mee! Daarna nogmaals zelfstandig lezen
Bedenk en noteer in steekwoorden wat je straks aan je buurkind over ridders zal vragen?
gebruik wat, waar , wie, waarom, hoe
Voorbeeld kastelen: Waar werden kastelen gebouwd?
Wie woonden er in kastelen?
Waarom werden kastelen zo stevig gebouwd?
Hoe hoog moest een toren zijn?