Verkleinwoorden

Verkleinwoorden
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Verkleinwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel:
Ik kan woorden verkleinen.


Slide 2 - Tekstslide

Taalregels
- Veel zelfstandige naamwoorden met het achtervoegsel: -je, -tje, -etje of -pje .   
Voorbeeld: mensje, touwtje, kannetje, boompje

- Woorden die eindigen op de klank /ng/, krijgen het achtervoegsel: ­-kje of -etje 
Voorbeeld : konkinkje, leerlingetje

- In de lettergreep voor -etje passen we de regels voor de verdubbeling van medeklinkers toe.
Voorbeeld: bal - balletje, bon - bonnetje

- Veel woorden die eindigen op -m krijgen het achtervoegsel -pje.
Voorbeeld: boompje, armpje


Slide 3 - Tekstslide

ketting
A
kettingje
B
kettingkje
C
kettingetje
D
kettinkje

Slide 4 - Quizvraag

-nk zitten samen op de bank, er mag niemand tussen, anders kunnen ze niet kussen.

Slide 5 - Tekstslide

woning
A
woninkje
B
woningje
C
woningkje
D
woningetje

Slide 6 - Quizvraag

pil
A
pilje
B
piltje
C
pilletje
D
pilkje

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

stal
A
staltje
B
stalpje
C
staletje
D
stalletje

Slide 9 - Quizvraag

riem
A
riemetje
B
riempje
C
riemje
D
riemtje

Slide 10 - Quizvraag

Veel woorden die eindigen op -m krijgen -pje.

Slide 11 - Tekstslide

film
A
filmje
B
filmpje
C
filmmetje
D
filmptje

Slide 12 - Quizvraag