Module 1 hoofdstuk 2

Huiswerkopdrachten
Bespreken opdracht 20
Andere opdrachten? 
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Huiswerkopdrachten
Bespreken opdracht 20
Andere opdrachten? 

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les?

Slide 2 - Woordweb

Budget: € 100 - Chips kost € 0.75 - Frisdrank €1.
Hoeveel frisdrank kan Ismar kopen als hij 25 zakken chips koopt?
A
82
B
67
C
75
D
81

Slide 3 - Quizvraag

Als er inflatie(stijgend prijspeil) is wat zal er dan met de budgetlijn gebeuren?
A
Verschuift naar links
B
Verschuift naar rechts
C
Blijft gelijk

Slide 4 - Quizvraag

Je tekent een budgetlijn grafiek wat staat er op de assen?
A
De prijs van de goederen.
B
De prijs van de goederen in % van het budget.
C
hoeveel producten je kan kopen
D
Het evenwicht

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

Maken opdracht 25 en 26 

Slide 7 - Tekstslide

Geldfuncties

RUILMIDDEL: je ruilt goederen of diensten voor geld

REKENMIDDEL: je geeft aan hoeveel iets waard is

SPAARMIDDEL: geld opzijleggen en niet uitgeven

Slide 8 - Tekstslide

Vier technische vereisten geld

- Geld moet deelbaar zijn

- Geld moet handzaam zijn

- Geld moet duurzaam zijn

- Gel mag niet gemakkelijk na te maken zijn

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

geld
algemeen aanvaard ruilmiddel
 ruilmiddel
 rekenmiddel
 spaarmiddel
chartaalgeld
giraal geld
fiduciair geld
deelbaar
handzaam
duurzaam
niet makkelijk na te maken

Slide 11 - Tekstslide

Waarde van geld
- Intrinsieke waarde: waarde van het materiaal van het geld
- Extrinsieke of nominale waarde: waarde die erop staat.
- Interne waarde: dit zegt iets over hoeveel je kunt kopen voor het geld; de koopkracht. Als de prijzen stijgen, kun je minder kopen van eenzelfde hoeveelheid geld. Dan daalt de interne waarde.

Slide 12 - Tekstslide

Wet van Gresham
Wet van Gresham:”Bad money drives out good money”. Munten met hoge intrinsieke waarde 
worden bewaard en alleen munten 
met lage intrinsieke waarde worden 
uitgegeven. 
“Bad money” blijft dus in omloop, “good money” verdwijnt.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide