A2C - Periode 3 - H5 Les 2 - GSE (28-01-2022)

Bienvenidos
Lessonup klascode A2c: whrqg
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Bienvenidos
Lessonup klascode A2c: whrqg

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen van dit hoofdstuk :
- je leert praten, luisteren, lezen en schrijven over winkelen, kleding, mode, cadeaus, verjaardagen
- je leert vertellen/vragen wanneer iets is, voor wie iets is en waar iets is
- je leert het verschil in gebruik van 'hay', 'ser' en 'estar' 
- je leert de getallen t/m een miljoen
- je leert de aanwijzend voornaamwoorden
- je leert de dagen, maanden en jaren
- je leert/ herhaalt de vraagwoorden
- je leert/ herhaalt de uitspraak van de v, j, g
- je herhaalt de regelmatige ww en de onregelmatige ww
- je herhaalt de kleuren en andere bijvoeglijk naamwoorden 





Slide 2 - Tekstslide

El programa 
5 min - Info
15m - Corregir los deberes + vocab. herhalen
15m - LAS TIENDAS
  • vocab  5.3
  • TB p.69 1B ‘El libro está en ...’
10m - FRASES CLAVE 1, en parejas 
20m - GRAMÁTICA
  • Samengesteld woord, gram nr. 14
  • Ser estar hay, gram 25, 29, 30 + voc. p 14 oef 26a(bc)
5m - Los deberes / evaluación

Slide 3 - Tekstslide

15 min - Comprobar los deberes
Leren: voca 5.1 + 5.2 + ser, estar (zie lessonup of grammaticaboekje)

Maken/afmaken: Grijze WB p.57 ejercicio 9 + voc oef 12,13c, 14





Slide 4 - Tekstslide

Deberes: Vocabulario 
Voca 5.1 +5.2




Herhaal de woorden.
Leer in stilte!
Overhoring na 5 min. 

timer
5:00

Slide 5 - Tekstslide

Fechas importantes 
Voorbeelden: 

El trece de mayo - Es mi cumpleaños
El catorce de enero - Es el cumpleaños de mi hermano
El veinticinco de diciembre - Es navidad 
etc... 

Slide 6 - Tekstslide




yo (ik)
tú (jij)
él, ella, usted (hij, zij, u)

nosotros, nosotras (wij)
vosotros, vosotras (jullie)
ellos, ellas,ustedes (zij)
SER (zijn)
persoonsvormen

soy (ik ben)
eres (jij bent)
es (hij, zij is / u bent)(ev)

somos (wij zijn)
sois (jullie zijn)
son ( zij zijn, u bent) (mv)
vervoeging

Slide 7 - Tekstslide

Voc p. 10 ejercicio 12bc, preguntas
1. Susana son/es la amiga de Merche. 
2. Merche y sus padres son/eres de Madrid. 
3. ¿Usted es/sois profesor?
4. El supermercado es/eres del señor Martínez.
5. Vosotros, sois/ son hermanos. 
6. ¿Eres/somos francés?

1. ¿Bart (ben jij) holandés?
2. Paul y yo (zijn) hermanos.
3. Mariana (is) madrileña. 
4. Mis padres (zijn) profesores.
5. (wij zijn) amigos.
6. (ik ben) inglés 


Slide 8 - Tekstslide

Voc p. 10 ejercicio 12bc, respuestas
1. Susana es la amiga de Merche. 
2. Merche y sus padres sonde Madrid. 
3. ¿Usted es profesor?
4. El supermercado es del señor Martínez.
5. Vosotros, sois hermanos. 
6. ¿Eres francés?

1. ¿Bart eresholandés?
2. Paul y yo somos hermanos.
3. Mariana es madrileña. 
4. Mis padres son profesores.
5. Somos amigos.
6. Soy inglés 


Slide 9 - Tekstslide

Ejercicio 13C, preguntas       
1. El cine está/ estás al lado de la panadería
2. Señores, ustedes ¿estáis/ están en Betanzos? 
3. Merche y Mateo estamos/están en casa
4. Yo, estoy/ estás enamorado
5. Mi instituto están/ está en la Coruña
6. Mi amiga y yo, estamos/ estáis en el cine                                        
Ejercicio 14A, preguntas
1. ¿Dónde .. los tomates?
2. Mi casa .. cerca del instituto 
3. Susana y Álvaro ... en el supermercado
4. Señor Martínez ¿cómo ...?
5. Merche y yo, .... en el centro
6. Vosotros ¿... en casa?

Slide 10 - Tekstslide

Ejercicio 13C, RESPUESTAS  
1. El cine está al lado de la panadería
2. Señores, ustedes ¿están en Betanzos? 
3. Merche y Mateo están en casa
4. Yo, estoy enamorado
5. Mi instituto está en la Coruña
6. Mi amiga y yo, estamos en el cine                                        
Ejercicio 14A, RESPUESTAS
1. ¿Dónde .están. los tomates?
2. Mi casa .está. cerca del instituto 
3. Susana y Álvaro ..están. en el supermercado
4. Señor Martínez ¿cómo .está..?
5. Merche y yo, ..estamos.. en el centro
6. Vosotros ¿.estáis.. en casa?

Slide 11 - Tekstslide

15m - LAS TIENDAS
1. ESTUDIAR: 
  • vocab 5.3

2. HACER: ¿Dónde están los regalos?
TB p.69 1B
  • vertel in welke winkel de cadeaus van p.68 te vinden zijn  
  • -> Noteer hele zinnen, 10 cadeaus in totaal 
  • Ejemplo: El bolígrafo está en la papelería, etc.

Slide 12 - Tekstslide

10m - FRASES CLAVE

‘En la calle comercial’

Hablar en parejas
Voc. p. 6

Alle zinnen zachtjes geoefend in tweetallen? 
Leer dan de zinnen uit je hoofd.

Slide 13 - Tekstslide

5m - Gramática: ‘Las gafas de sol’
SAMENGESTELDE WOORDEN
  • Wat is een samengesteld woord? 
  • Zoek samengestelde woorden op TB p.68 (3 stuks)
  • Wat valt je op?

ESTUDIAR: gram. nr. 14

Slide 14 - Tekstslide

15m - Gramática: ¿Dónde está mi libro?
SER (zijn) - ESTAR (zijn, zich bevinden)
  • YOUTUBE: ser vs estar rap (youtube, ser en estar, twee kolommen)
  • ESTUDIAR: ser (gram. nr 25) + estar (gram. nr. 29)

HAY (er is, er zijn)
  • ESTUDIAR: hay: gram. nr. 30 (+31)

HACER EJERCICIOS
  1. ser-estar-hay: voc. p 14 oef 26a (bc)
  2. estar vervoegen: p.11 oef 14 (indien nog niet af)

Slide 15 - Tekstslide

SER vs. ESTAR
  1. Maak 2 kolommen, een kolom voor SER en een kolom voor ESTAR.
  2. Kijk de video.
  3. Vul in per kolom: wanneer gebruik je 'ser', en wanneer 'estar'?
  4. Klaar? Noteer dan de presente  van estar: yo estoy, tú estás.......


Lees de uitleg nog eens na in het 
grammaticaboekje nr, 30-31.

Slide 16 - Tekstslide


Ser/Estar: zijn
Hay: er is, er zijn

Slide 17 - Tekstslide

SER = zijn
1.beschrijving
2.beroep
3.relatie
4.tijdsaanduiding
5.definitie
6.afkomst


1.La chica es inteligente.
2.Maria es profesora.
3.Luis es mi hermano.
4. Es la una, son las dos. 
5.Madrid es la capital de España.
6.Soy de Holanda.     Soy holandés/holandesa.

Slide 18 - Tekstslide

ESTAR = zijn, zich bevinden
plaatsaanduiding -> ¿Dónde están los perros?
tijdelijke situatie -> Yo estoy cansado.

Slide 19 - Tekstslide

HAY = er is, er zijn
Hay un gato en la casa.
Hay dos libros en la mochila. 

Slide 20 - Tekstslide

Hay, ser of estar
¿Dónde .................. las llaves?
A
hay
B
son
C
están

Slide 21 - Quizvraag

hay, ser of estar?
Jorge Y Pilar ............. de Barcelona.
A
hay
B
son
C
están

Slide 22 - Quizvraag

Hay ser of estar?
Mi padre y yo ................. altos y morenos.
A
estamos
B
hay
C
somos

Slide 23 - Quizvraag

Hay, ser of estar (gram. nr. 31)?
En la cocina ............. dos armarios y una nevera
A
hay
B
está
C
es

Slide 24 - Quizvraag

Noteer 3 concrete voorbeelden
van wat je hebt geleerd.

Slide 25 - Woordweb

Over welk onderwerp zou je
een volgende les
meer uitleg willen?

Slide 26 - Woordweb

Los deberes

Leren: 5.2 (herhalen) + 5.3; gram nr 14 (samengesteld woord) + nr. 25, 29, 30 ser estar hay + frases clave 1 zin 1-8 (voc. p.6)

maken:
  • Een tabel met twee kolommen waarin je het gebruik van ser en estar noteert 
  • voc p. 11 oef 14 estar + voc. p.14-15 oef 26-27 (ser, hay, estar)






    Slide 27 - Tekstslide

    Volgende les begin vd les: 
    zie volgende slide

    Slide 28 - Tekstslide

    5 zinnen maken 
    - gebruik de woorden uit 5.1 + 5.2 +5.3
    timer
    10:00

    Slide 29 - Tekstslide

    herhalen hay, ser estar

    Slide 30 - Tekstslide

    Slide 31 - Video

    Slide 32 - Tekstslide

    Werkwoorden opschrijven
    - hablar, comer, estudiar
    - ser, estar
    - tener (ik + ie)
    - poder (ue), preferir (ie), pedir (i), dormir (ue)
    timer
    10:00

    Slide 33 - Tekstslide