herhaling infectie

herhaling infectie
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

herhaling infectie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn antigenen?
A
Lichaamsvreemde stoffen
B
Lichaamseigen stoffen
C
Virusdeeltjes

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is actieve immunisatie
A
Je lichaam maakt zelf antigenen tegen de ziekte
B
Je lichaam maakt zelf antistoffen tegen de ziekte.
C
Je krijgt niks ingespoten
D
Je krijgt een vaccin ingespoten

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn lymfocyten?
A
Rode bloedcellen die zorgen voor gastransport
B
Witte bloedcellen die antistoffen maken
C
Witte bloedcellen die fagocytose toepassen

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

AIDS IS EEN...
A
VIRUS
B
BACTERIE
C
SOA
D
SCHIMMEL

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen actieve en passieve immunisatie
[meerdere antwoorden goed]
A
Actief= direct antistoffen binnen krijgen.
B
Passief= direct antistoffen binnen krijgen.
C
Actief= verzwakte of dode ziekteverwekkers inspuiten
D
Passief= verzwakte of dode ziekteverwekkers inspuiten.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Antibiotica
A
Werkt tegen infecties door bacteriën
B
Geven infecties door virussen
C
Zowel infecties door bacteriën en virussen
D
Kun je niet resistent tegen worden

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe verspreiden virussen zich?
A
Via het eten van besmet voedsel.
B
Via het drinken van besmet water.
C
Via de lucht, door hoesten en niezen.
D
Via fysiek contact, zoals handen schudden.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Antibiotica kan
A
bactericide werken
B
fungicide werken

Slide 9 - Quizvraag

of bateriostatische werking
Welke groepen bacteriën zijn er?:
A
kokken, bacillen en spirocheten
B
kokken, mokken en bacillen
C
molken, bacheten en bacterieden.
D
Er is 1 groep bacterie namelijk de bacillen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vorm hebben bacillen ?
A
hoekvormig
B
bolvormig
C
staafvormig
D
spiraalvormig

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Klopt deze stelling:
Bacillen kunnen grampositief of gramnegatief zijn.
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Antibiotica is een medicijn tegen:
A
schimmel infectie
B
bacterie infectie
C
virus infectie

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is resistentie tegen antibiotica?
A
Het ongevoelig worden van je lichaam voor een ziekteverwekker
B
Het ongevoelig worden van je lichaam voor antibiotica
C
Je lichaam produceert antistoffen tegen een bepaalde ziekteverwekker
D
Het ongevoelig worden van een ziekteverwekker voor bepaalde antibiotica

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Virussen kunnen worden gedood met antibiotica.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet een vaccin?
A
Die maakt je ziek.
B
Die helpt je lichaam met anti- stoffen aanmaken tegen een ziekte.
C
Doet helemaal niets.
D
Die laat je weer beter worden als je ziek bent.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe wordt de ziekte van lyme overgebracht?
A
Beet van een hond
B
Beet van een kat
C
Beet van een teek
D
Beet van een vlo

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

een kenmerk van de ziekte van lyme is;
A
griepverschijnselen
B
een rode kring rond de beet op de huid
C
gewrichtspijn
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdluis is een
A
bacterie
B
virus
C
parasiet

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Virussen zijn
A
Groter dan een bacterie
B
Veel kleiner dan een bacterie

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jesper is onlangs op vakantie in Mallorca geweest. Hij blijkt schurft (een huidziekte) te hebben.
Wat is de meestvoorkomende manier waarop Jesper besmet zou kunnen zijn?
A
Via beddengoed
B
Via de lucht
C
Via insectenbeten
D
Via wc-gebruik

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is mammacarcinoom?
A
een moeder
B
huidkanker
C
kokosnoot
D
borstkanker

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noemen we kanker van het epitheel weefsel?
A
Sarcoom
B
Lymfoom
C
Leukemie
D
Carcinoom

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een huidafwijking kan benigne en maligne zijn. Wat betekent benigne?
A
Goedaardig
B
Kwaadaardig

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is één van de verschillen tussen benigne en maligne tumoren?
A
maligne is altijd groter
B
maligne is altijd dodelijk
C
Maligne tumoren groeien door andere weefsels heen
D
Maligne is altijd genetisch

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

een kind heeft met vocht gevulde blaasjes over zijn hele lijf. De verschijnselen zijn matige koorts en hoofdpijn. het is erg besmettelijk. Welke kinderziekte heeft dit kind?
A
mazelen
B
rode hond
C
roodvonk
D
waterpokken

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kind heeft koorts, keelpijn en misselijkheid. Ook heeft het ruwe,
rode huiduitslag. Verder heeft het kind last van pijnlijke klieren in de hals.
De ziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. Welke kinderziekte heeft dit
kind?
A
mazelen
B
rode hond
C
roodvonk
D
waterpokken

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kind heeft keelpijn, jeukende rode vlekjes en is verkouden. De
vlekjes beginnen in het gezicht en op de romp en breiden zich daarna uit
over de armen en benen. Welke kinderziekte heeft dit kind?
A
mazelen
B
rode hond
C
roodvonk
D
waterpokken

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kind is hangerig. Het heeft felrode bultjes die beginnen op de
wangen en breiden zich uit over het hele lichaam. Ook heeft het kind een
beetje koorts. Welke kinderziekte heeft dit kind?
A
mazelen
B
rode hond
C
vijfde ziekte
D
zesde ziekte

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kind heeft plotseling hoge koorts. Hij heeft uitslag en gezwollen
klieren in de hals, achter de oren en op de armen. De ziekte komt vooral
voor op de leeftijd van 6 tot 18 maanden. Welke kinderziekte heeft dit kind?
A
mazelen
B
rode hond
C
vijfde ziekte
D
zesde ziekte

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het kind heeft last van verkoudheid, hoesten, hoestaanvallen, gierende
ademhaling en blauw aanlopen. Welke kinderziekte heeft het kind?
A
Bof
B
kinkhoest
C
roodvonk
D
vijfde ziekte

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

tegen welke kinderziekte worden kinderen niet gevaccineerd?
A
mazelen
B
bof
C
rode hond
D
roodvonk

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kind heeft last van verkoudheid, hoge koorts, pijnlijk hoesten,
ontstoken ogen en kleine witte vlekjes in de mond. Welke kinderziekte
heeft dit kind?
A
mazelen
B
rode hond
C
roodvonk
D
waterpokken

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Metronidazol valt onder de geneesmiddelgroep
A
antibiotica
B
antiprotozoica
C
antivirale middelen
D
antimycotica

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onder welke f.groep valt de methylparabeen?
A
conserveermiddel
B
anti-biotica
C
desinfectia
D
amboecide middel

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onder welke f.groep valt permetrine
A
anti-virale middelen
B
tetracycline
C
macroliden
D
scabicide middelen

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ging de oefentoets?
A
prima
B
wel oké
C
kan beter, moet nog wel leren
D
slecht

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies