M2b herhalingsles voor PW 2

M2b
Herhalingsles voor PW 2
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

M2b
Herhalingsles voor PW 2

Slide 1 - Tekstslide

Vragende en ontkennende zinnen

Slide 2 - Tekstslide

Maak de volgende zinnen vragend

Slide 3 - Tekstslide

She’s got blue eyes and brown hair.

Slide 4 - Open vraag

We’ll go for a swim in the pool.

Slide 5 - Open vraag

Maak ontkennend

Slide 6 - Tekstslide

Mary sits quietly in her room. (verkort)

Slide 7 - Open vraag

My mother is very happy with her haircut.

Slide 8 - Open vraag

Verbeter de fouten
Je hoeft alleen het foute woord/ de fouten woorden goed op te schrijven.

Slide 9 - Tekstslide

It's so easy for people to pretend to be something they're not when you can not see them or talk in person.

Slide 10 - Open vraag

Sarah doesn’t works on Friday. She works on Monday.

Slide 11 - Open vraag

We went not to school yesterday.

Slide 12 - Open vraag

bijv. nw. - bijw. 

Slide 13 - Tekstslide

Kies het juiste antwoord.

Slide 14 - Tekstslide

Extremely is een ...
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 15 - Quizvraag

Een ... zegt iets over een zelfstandig naamwoord
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 16 - Quizvraag

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
mother
B
fast
C
ideas
D
house

Slide 17 - Quizvraag

Wat is geen bijwoord?
A
beautifully
B
extremely
C
good
D
well

Slide 18 - Quizvraag

Wat moet je invullen in de volgende zinnen?

Slide 19 - Tekstslide

He eats a ______ (quick) meal.
A
quick
B
quickly

Slide 20 - Quizvraag

He likes to listen to ____ (loud) music
A
loud
B
loudly

Slide 21 - Quizvraag

Tom always drives ______ (careful)
A
careful
B
carefully

Slide 22 - Quizvraag

Vul in:
Let op! 
Bijwoord kan iets zeggen over een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of ander bijwoord.

Slide 23 - Tekstslide

I think that dress is ___ (extreme) ugly

Slide 24 - Open vraag

He is not a good student but he writes ____ (good).

Slide 25 - Open vraag

Verbeter de fouten
Je hoeft alleen het woord/ de woorden goed op te schrijven.

Slide 26 - Tekstslide

In some cases, attackers even use it to begin illegal or inappropriately relationships or to harm a person or family.

Slide 27 - Open vraag

Think careful before you create an email address or screen name.

Slide 28 - Open vraag

Ms. van Tilburg and Ms. Wijnia always drive quick.

Slide 29 - Open vraag

Genitive & meervoud

Slide 30 - Tekstslide

Geef de vertaling van: de auto van mijn vrienden

Slide 31 - Open vraag

Geef de vertaling van: de baby's van mijn vader

Slide 32 - Open vraag

Geef de vertaling van: de kinderen van het slachtoffer

Slide 33 - Open vraag

Trappen van vergelijking

Slide 34 - Tekstslide

My drawings are ____ (good) than yours.

Slide 35 - Open vraag

He is the _____ (nice) guy I know!

Slide 36 - Open vraag

Your handwriting is even ____ (bad) than mine.

Slide 37 - Open vraag

I am as ____ (tall) as you are.

Slide 38 - Open vraag

Wat woorden tussendoor

Slide 39 - Tekstslide

Vertaal: indienen, toesturen. To ____

Slide 40 - Open vraag

Vertaal: fotograaf

Slide 41 - Open vraag

Vertaal: zich voordoen als. To ____

Slide 42 - Open vraag

Onregelmatige werkwoorden. Noteer het missende rijtje: weten, kennen - to know - _____ - known

Slide 43 - Open vraag

Onregelmatige werkwoorden. Noteer het missende rijtje: (zich) verbergen - to hide - hid - ______

Slide 44 - Open vraag

Onregelmatige werkwoorden. Noteer het missende rijtje: (zich) verbergen - to hide - hid - ______

Slide 45 - Open vraag

Woordvolgorde

Slide 46 - Tekstslide

Vertaal de zin: Ik vlieg soms met mijn ouders naar Spanje.
A
I fly sometimes with my parents to Spain.
B
To Spain I fly sometimes with my parents.
C
I sometimes fly with my parents to Spain.
D
To Spain I sometimes fly with my parents

Slide 47 - Quizvraag

Vertaal de zin: de vriend van mijn neefjes gaat iedere vrijdag naar de sportschool.
A
My nephews' friend goes to the gym every Friday.
B
My nephew's friend goes to the gym every Friday.
C
My nephews' friend goes every Friday to the gym.
D
My nephew's friend goes every Friday to the gym.

Slide 48 - Quizvraag

Vertaal de zin: Ik eet altijd sla op maandag.
A
I eat always lettuce on Mondays.
B
Always I eat lettuce on Mondays.
C
I always eat lettuce on Mondays.
D
I eat lettuce on Mondays always.

Slide 49 - Quizvraag