All Right! Unit 1

All Right! Unit 1
doel:
betekenis weten van en toepassen van woorden in context
grammatica op de juiste manier toepassen in zinnen
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

All Right! Unit 1
doel:
betekenis weten van en toepassen van woorden in context
grammatica op de juiste manier toepassen in zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Vul het juiste woord in:
Do you know the …… to this question?
A
answer
B
check
C
anser
D
chek

Slide 2 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
You have ….. when the teacher explains something.
A
teacher
B
notebook
C
to take notes
D
classroom

Slide 3 - Quizvraag

Welk woord hoort hier NIET thuis?
A
highlighter
B
pen
C
rubber
D
notebook

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord hoort hier NIET thuis?
A
maths
B
geography
C
P.E.
D
subject

Slide 5 - Quizvraag

vul het ontbrekende woord in:
History is my favourite ……..

Slide 6 - Open vraag

Vul de juiste voornaamwoorden in:
This is ..... book. Will you give it to ….?
A
my / me
B
mine / me
C
mine / my
D
my / mine

Slide 7 - Quizvraag

Vul de juiste voornaamwoorden in:
Our teachers are really nice. ….. do not give ….. much homework.
A
We / us
B
They / you
C
They / us
D
We / them

Slide 8 - Quizvraag

Vul de ontbrekende woorden in:
Is that bike over there ….. ? No, ……. is the pink one.
A
his / he
B
yours / mine
C
your / my
D
their / mine

Slide 9 - Quizvraag

Vul het ontbrekende woord in:
Jane and Jessie are ……. They are 12 years old.
A
twins
B
nieces
C
only child
D
cousins

Slide 10 - Quizvraag

name three family members (oom, vader etc.)

Slide 11 - Woordweb

Your brother and your sister are:
A
your cousins
B
your siblings
C
annoying
D
only child

Slide 12 - Quizvraag

Name three countries (drie landen)

Slide 13 - Woordweb

Wat hoort niet in het rijtje van 'to be' thuis?
A
is
B
am
C
are
D
have

Slide 14 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in van 'have got'.
….. we ….. blue or green eyes?
A
Has / got
B
Haves / got
C
Have / got
D
Do / have

Slide 15 - Quizvraag

Vul de ontbrekende woorden in:
…… you on holiday? No, I ….. at home now.
A
Is / am
B
Are / are
C
Are / am
D
Am / is

Slide 16 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in van 'have got':
My friend ….. a nice new bike.
A
hase got
B
has got
C
haves got
D
has

Slide 17 - Quizvraag

Maak de volgende zin ontkennend:
They have got glasses.
A
They got not glasses
B
They have got not glasses.
C
They have not got glasses.
D
They have glasses not.

Slide 18 - Quizvraag

maak de volgende zin ontkennend:
She is my best friend.

Slide 19 - Open vraag