V4- par. 3.5 Klimaatgebieden

2.5 Klimaatgebieden
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2.5 Klimaatgebieden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je begrijpt de samenhang tussen de mondiale luchtcirculatie en de oceanische circulatie enerzijds en het voorkomen van klimaatgebieden anderzijds.
  • Je begrijpt de betekenis van lucht-, zee- en oceaanstromen voor de verdeling van de warmte over de aarde en de invloed ervan op regionale klimaten.
  • Je kunt verklaren waarom bepaalde gebieden qua klimaat van elkaar verschillen 

Slide 2 - Tekstslide

Klimaatfactoren bepalen welk klimaat overheerst in een gebied

Slide 3 - Tekstslide

Er zijn 5 klimaatfactoren die klimaat het bepalen
  1. De geografische breedteligging
  2. Land-zeeverdeling
  3. Hoogteligging
  4. ligging van gebergten
  5. Invloed van zeeën en oceanen

Slide 4 - Tekstslide

Geografische breedteligging
Algemene regel:
Hoe verder van de evenaar hoe kouder het is.
  1. Zonnestralen warmte verliezen naarmate ze langer onderweg zijn.
  2. De zonnestralen op hogere breedte een groter oppervlak moeten verwarmen.

Slide 5 - Tekstslide

Land-zeeverdeling
van invloed op neerslag en temperatuur
Algemene regel:
  • Wind van zee brengt meer neerslag met zich mee dan wind over land.
  • Verder van zee zijn de temperatuurverschillen tussen zomer en winter groter dan bij zee.

Slide 6 - Tekstslide

Hoogteligging
Algemene regel: Hoe hoger hoe kouder.

Per 1000 meter stijging daalt de temperatuur 6 graden

Slide 7 - Tekstslide

Ligging van gebergte
Algemene regel: 
Wind van zee neemt waterdamp mee, bij het gebergte stijgt de lucht, koelt af, waterdamp condenseert en dat geeft neerslag.

Slide 8 - Tekstslide

Hoe heet de kant van het gebergte waar de neerslag valt?

Slide 9 - Open vraag

De invloed van zeeën en oceanen
Algemene regels: 
  1. Hoe verder van zee, hoe minder neerslag er valt.
  2. Wind van zee heeft in de winter een verwarmend effect op het land en in de zomer een verkoelend effect.
  3. Warme zeestromen kennen meer verdamping en hebben een verwarmend effect. Koude zeestroom heeft minder verdamping en een verkoelend effect.

Slide 10 - Tekstslide

0

Slide 11 - Video

Welke factoren bepalen het klimaat? Noem er minimaal 1.

Slide 12 - Woordweb

Mr. Köppen
De klimaatclassificatie van Köppen, is een oorspronkelijk in 1918 door de Russisch-Duitse bioloog Wladimir Köppen ontworpen klimaatclassificatie.

Classificatie is het sorteren van dingen etc.

Slide 13 - Tekstslide

Köppen
De klimaatclassificatie van Köppen is gebaseerd op de samenhang tussen het klimaat en de natuurlijke plantengroei. 
Klimaat en natuurlijke plantengroei anders? 
--> ander klimaat. 

Slide 14 - Tekstslide

Klimaatclassificatie van Köppen
Het systeem gaat uit van de plantengroei.
  • Niveau 1 maakt een grove indeling op basis van temperatuur en neerslag.
  • Niveau 2 maakt een verdere opsplitsing aan de hand van de neerslagverdeling gedurende een jaar.

Slide 15 - Tekstslide

A: Tropisch
B: Aride
C: Maritiem
D: Continentaal
E: Polair

Slide 16 - Tekstslide

Klimaten worden ingedeeld met codes

Slide 17 - Tekstslide

5 hoofdgroepen --> hoofdletter A t/m E
A = Tropische klimaten
B = Droge klimaten*
C = Zeeklimaten
D = Landklimaten
E = Koude klimaten

*B = uitzondering, wordt als enige NIET door temperatuur bepaald

Slide 18 - Tekstslide

5 hoofdgroepen
A - Tropisch - In de koudste maand is de temperatuur boven +18 graden
C - Zee - koudste maand boven -3, onder +18 graden. warmste maand  boven +10. 
D- Land - Koudste maand onder -3, warmste maand boven +10.
E - Koud - Warmste maand onder +10 graden

B - Droog - In het hele jaar valt er minder dan 500 mm neerslag

Slide 19 - Tekstslide

Door deze stappen te volgen kom je altijd bij de goede hoofdgroep. 

Slide 20 - Tekstslide

Verdere indeling
-Na de hoofdletter krijgt elk klimaat een tweede letter
-Deze tweede letter zegt bij groep A, C, D iets over de neerslag
-Bij groep B en E wordt een ander systeem gebruikt


Slide 21 - Tekstslide

De tweede letter bij groep A, C, D
-De tweede letter van de code is een kleine letter s, w of f
-Deze letter geeft het seizoen aan wanneer er geen/weinig neerslag valt.
S = sommertrocken (zomer = droog)
w= wintertrocken (winter = droog)
f = fehlt trocken (droge periode ontbreekt)

Slide 22 - Tekstslide

De tweede letter bij groep B en E
  • In groep B en E valt niet zoveel neerslag. 
  • Daarom heeft Köppen een ander systeem
  • De tweede letter is een hoofdletter
  • BS (Steppe) of BW (Woestijn)
  • ET (Toendra) of EF (Vorst) of EH (Hooggebergte)

Slide 23 - Tekstslide

De tweede letter bij groep B 
  • BS = Steppe (beetje neerslag/tussen 200 en 400 mm
  • BW= Woestijn (geen neerslag/minder dan 200 mm)

Slide 24 - Tekstslide

De tweede letter bij groep E
ET = Toendra - warmste maand onder 10 graden
EF= Vorst - warmste maand onder 0 graden
EH= Hooggebergte - zelfde als ET, maar dan in berggebieden

Slide 25 - Tekstslide

Welke hoofdgroep als de temperatuur het hele jaar boven 18 is?
A
Tropische klimaten (A)
B
Zeeklimaten (C)
C
Landklimaten (D)
D
Koude klimaten (E)

Slide 26 - Quizvraag

Welke hoofdgroep als de zomer niet erg heet is en de winter niet erg koud?
A
Tropische klimaten (A)
B
Droge klimaten (B)
C
Zeeklimaten (C)
D
Landklimaten (D)

Slide 27 - Quizvraag

B: Droog klimaat
A: Tropisch klimaat
C: Gematigd klimaat

Slide 28 - Sleepvraag

A-klimaat
B-klimaat
C-klimaat
D-klimaat
E-klimaat
droog klimaat
land klimaat
gematigd klimaat
tropisch klimaat
pool klimaat

Slide 29 - Sleepvraag

Saratov en Amsterdam liggen op dezelfde breedtegraad. Verklaar de verschillen in zomer en wintertemperatuur

Slide 30 - Open vraag

A-Klimaat
B-Klimaat
C-Klimaat
D-Klimaat
E-Klimaat
E-Klimaat
B-Klimaat

Slide 31 - Sleepvraag

Welke vragen moet je stellen:
  1. Hoeveel neerslag valt er in het jaar?
  2. Wat is de temperatuur in de warmste maand, welke maand?
  3. Wat is de temperatuur in de koudste maand, welke maand?
  4. Ligt de plaats op het NH of ZH?
  5. Is er sprake van een droge tijd? (A=<50mm, C of D=<30mm)
  6. Zo ja welk seizoen?
  7. temperatuurgrenzen bepalen hoofdletter, neerslagverdeling bepaalt kleine letter.

Slide 32 - Tekstslide

Welke vragen moet je stellen:
  1. Hoeveel neerslag valt er in het jaar?
  2. Wat is de temperatuur in de warmste maand, welke maand?
  3. Wat is de temperatuur in de koudste maand, welke maand?
  4. Ligt de plaats op het NH of ZH?
  5. Is er sprake van een droge tijd? (A=<50mm, C of D=<30mm)
  6. Zo ja welk seizoen?
  7. Temperatuurgrenzen bepalen hoofdletter, neerslagverdeling bepaalt kleine letter.

Slide 33 - Tekstslide

Welke vragen moet je stellen:
  1. Hoeveel neerslag valt er in het jaar?
  2. Wat is de temperatuur in de warmste maand, welke maand?
  3. Wat is de temperatuur in de koudste maand, welke maand?
  4. Ligt de plaats op het NH of ZH?
  5. Is er sprake van een droge tijd? (A=<50mm, C of D=<30mm)
  6. Zo ja welk seizoen?
  7. temperatuurgrenzen bepalen hoofdletter, neerslagverdeling bepaalt kleine letter.

Slide 34 - Tekstslide

0

Slide 35 - Video

Wat nu verwerken?
Vandaag behandeld: theorie over klimaatgebieden
Zoek dus per plaats alles uit over de klimaatgebieden / temperatuurfactoren
Check in beoordelingsmodel!

Slide 36 - Tekstslide