proefvertaling
1 / 13
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
foede (r. 3) is een
A
zelfst. nw.
B
bijv. nw.
C
bijw.
D
werkwoord
Slide 2 - Quizvraag
propinquitate en amicitia staan in de
A
nom ev
B
abl ev
C
nom mv
D
acc mv
Slide 3 - Quizvraag
fere (r. 4) is een
A
zelfst. nw.
B
bijv. nw.
C
bijw.
D
werkwoord
Slide 4 - Quizvraag
quorum (r. 4) staat in de
A
nom ev
B
acc ev
C
abl ev
D
gen mv
Slide 5 - Quizvraag
Hi (r. 5) is de nom mv m van?
Slide 6 - Open vraag
conloquendum (r. 6) komt van conloquor (=deponens) en het
is een
is een
A
gerundium, want het congrueert
B
gerundium, want het congrueert niet
C
gerundivum, want het congrueert
D
gerundivum, want het congrueert niet
Slide 7 - Quizvraag
venandi (r. 6) is een
A
gerundium, want het congrueert
B
gerundium, want het congrueert niet
C
gerundivum, want het congrueert
D
gerundivum, want het congrueert niet
Slide 8 - Quizvraag
venandi (r. 6) staat in de
A
gen ev
B
dat ev
C
abl ev
D
nom mv
Slide 9 - Quizvraag
ceteri (r. 8) is een
A
zelfst. nw.
B
bijv. nw.
C
bez. vnw.
D
bijw.
Slide 10 - Quizvraag
id (r.9) komt van is, ea, id (= deze, dit, aanwijzend voornaamwoord) en kan dus nom en acc ev o zijn.
A
het is hier nom want onderwerp bij petentes
B
het is hier nom want nd bij petentes
C
het is hier acc want LV bij petentes
D
het is hier acc want BwB bij petentes
Slide 11 - Quizvraag
sui (r. 11) is een
A
zelfst. nw.
B
bijv. nw.
C
bez. vnw.
D
bijw.
Slide 12 - Quizvraag
promissis is ppp van promittere.
In welke naamval kan het staan?
In welke naamval kan het staan?
A
gen ev
B
dat mv
C
abl mv
D
dat + abl mv
