H3 Les 2 Voortplanting

H3 Les 2 Voortplanting
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
GroenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

H3 Les 2 Voortplanting

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je weet wat het verschil is tussen een soort en een ras
Je kunt geslachtskenmerken herkennen en benoemen
Je kunt het geslacht van een dier bepalen 
Je kunt uitleggen wat kunstmatige inseminatie is
Je kunt herkennen wanneer een dier bronstig is
Je kunt voor- en nadelen van een fokkerij benoemen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Rassen
Er zijn verschillende soorten productiedieren. Al die soorten worden verdeeld in verschillende rassen. 
Een ras is een groep dieren binnen een soort die grotendeels dezelfde eigenschappen hebben. 
Dieren van hetzelfde ras lijken op elkaar, maar zijn niet precies hetzelfde. 

Slide 4 - Tekstslide

Let op! Hybrides
Legkippen en vleeskuikens zijn trouwens meestal geen kippen van een bepaald ras, maar hybrides: kruisingen tussen verschillende rassen

Slide 5 - Tekstslide

Geslachtskenmerken
Mannelijke en vrouwelijke dieren zijn verschillend. 
De primaire geslachstkenmerken zijn al vanaf de geboorte aanwezig en verschillend. 
De secundaire geslachtskenmerken worden pas zichtbaar als het dier ouder wordt. 
Als het dier ouder wordt, wordt het ook geslachtsriijp: het kan jongen krijgen. 

Slide 6 - Tekstslide

Geslachtsrijp en fokrijp
Geslachtsrijp beteked niet dat je meteen met het dier kan fokken. Daarmee wacht je tot het dier helemaal volgroeid is: dan is het fokrijp. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Bevruchten
Fokken met dieren kan op twee manieren: 
1. De natuurlijke manier: dat heet dekken
2. De kunstmatige manier: kunstmatige inseminatie 

De meeste productiedieren worden bevrucht via kunstmatige inseminatie. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Voordelen van kunstmatige inseminatie
- Het vaderdier hoeft niet op het bedrijf aanwezig te zijn
- Je kunt veel meer dieren per vaderdier insemineren. 
 - Het is veiliger 
- Je kunt via kunstmatige inseminatie geen geslachtziektes overdragen. 
- Je kunt van te voren bepalen of het een mannetje of vrouwtje wordt 

Slide 11 - Tekstslide

Bronstig
De periode van vruchtbaarheid heet bronst en verschilt van soort tot soort. 
Tijdens de bronst veranderd het gedrag van het dier. BIj een koe bijv.: die wordt onrustig en eet en produceert minder. Ze kan koortsig zijn en en de slijmvluzen en vulva zijn roder dan normaal. Ze lijkt ziek, maar is het niet. 

Slide 12 - Tekstslide

Dracht
Als bevruchting gelukt is, is een dier drachtig. Om dat zeker te weten wordt het soms gecontroleerd met een scanner, een soort echoapparaat. 
Je kan het ook zien aan de omvang van het dier of bijvoorbeeld aan het opgang komen van de melkproductie en de uier. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Geboorte
Aan het einde van de dracht worden de jongen geboren. Meestal gebeurd dit natuurlijk maar soms is een keizersnede nodig. 
Een koe die afkalft krijgt meestal 1 jong
Een varken kan wel 14 biggen werpen. 
Als het jong geboren wordt moet het snel de moeder meld drinken, die heet de biest en is onmisbaar voor het jong. 
Speentijd is de periode dat het jong drinkt bij de moeder. 

Slide 15 - Tekstslide

Fokkerij
Een jong heeft zowel eigeschappen van zijn moeder als van zijn vader. Hier wordt gebruik van gemaakt op de fokkerij. 
Door ouders slim te kiezen kun je nakommelingen fokken die meer produceren dan hun ouders, dit heet heterosis

Slide 16 - Tekstslide

Vroeger nadelen fokkerij
Vroeger weet vooral gekeken naar de hoeveelheden van produceren. Nadelen daarvan waren: 
- Dieren produceren veel maar leven minder lang
- Dieren vatbaarder voor ziektes. 

Slide 17 - Tekstslide

Fokkerij tegenwoordig
Inmiddels wordt ook gekeken naar de  eigenschappen van het dier. Een lang leven met iets minder productie levert als nog veel melk op, op de lange termijn. 


Slide 18 - Tekstslide

Wat is het belangrijkste verschil tussen productiedieren en gezelschapsdieren?
A
Gezelschapsdieren zijn mooier
B
Productiedieren leveren geld op, gezelschapsdieren niet
C
Productiedieren hebben geen vrijheid, gezelschapsdieren wel
D
Gezelschapsdieren kosten veel tijd, productiedieren niet

Slide 19 - Quizvraag

Het eten van gras is belangrijk voor de kwaliteit van de melk
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Waarmee verbeter je het dierenwelzijn?
A
Door dieren steeds naar een andere locatie te brengen
B
Door dieren met erg veel soortgenoten bij elkaar te zetten
C
Door dieren de ruimte te geven om buiten te komen
D
Door dieren vet te mesten met voedsel

Slide 21 - Quizvraag

Waarom houden boeren bij hoeveel fosfaat en nitraat hun dieren uitstoten?
A
Omdat er maar een bepaalde hoeveelheid uitgestoten mag worden
B
Omdat een grote hoeveelheid slecht is voor de bodem
C
Omdat er iets mis is met de gezondheid als ze deze stoffen uitstoten
D
Omdat een grote hoeveelheid slecht is voor de gezondheid van omwonenden

Slide 22 - Quizvraag

Primaire geslachtskenmerken zijn vanaf de geboorte zichtbaar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Wanneer een dier geslachtsrijp is wordt er meteen mee gefokt?
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 24 - Quizvraag

Kunstmatige inseminatie zorgt ervoor....
A
Dat de kans op geslachtszieken groter is
B
Er maar weinig dieren bevrucht kunnen worden
C
Dat er een onveilige situatie ontstaat voor de dieren
D
dat je van tevoren kan bepalen of er een mannetje of vrouwtje geboren wordt

Slide 25 - Quizvraag

Waar wordt vooral naar gekeken bij het fokken van dieren?
A
Naar de leefomgeving van de moeder, zodat het jong in de buik goed groeit
B
Dat het jong uiteindelijk heel er veel zal gaan produceren
C
Naar alle eigenschappen van de ouders, om een goed jong te produceren
D
Naar het uiterlijk van de ouders, zodat een mooi jong wordt geboren

Slide 26 - Quizvraag

Aan het einde van de bronst worden jongen geboren
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quizvraag