Persoonsvorm, gezegde en onderwerp.

Typisch Nederlands eten:
1 / 14
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Typisch Nederlands eten:

Slide 1 - Woordweb

Maak een zin met typisch Nederlands eten.

Slide 2 - Open vraag

Welk werkwoord heb je gebruikt in de zin?

Slide 3 - Open vraag

Zet je zin in een andere tijd of in het meervoud.

Slide 4 - Open vraag

De man eet boerenkool.
De man at boerenkool

Het werkwoord in de zin verandert als ik de zin in een andere tijd zet. Dit is de persoonsvorm.

Slide 5 - Tekstslide

Klaas eet kaas.
Klaas en Mieke eten kaas.

Ik heb het onderwerp verandert van enkelvoud naar meervoud. 
De persoonsvorm verandert ook van enkelvoud naar meervoud.

Slide 6 - Tekstslide

De boer geniet van zijn broodje kroket.
Wat is de persoonsvorm?
A
Kroket
B
geniet
C
de boer
D
broodje

Slide 7 - Quizvraag

De boerin maakt een appeltaart.
Wat is de persoonsvorm?
A
maakt
B
de
C
appeltaart
D
boerin

Slide 8 - Quizvraag

Mijn moeder wil een appeltaart maken. Welke werkwoorden zie je?

Slide 9 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Ik wil morgen appelflappen bakken.


Wil bakken = werkwoordelijk gezegde.

Slide 10 - Tekstslide

Het meisje wil appelflappen bakken?
Wie/wat wil appelflappen bakken?

Slide 11 - Open vraag

Wie/wat+gezegde= onderwerp
Het meisje wil appelflappen bakken.
Wie wil bakken? 

Het meisje = onderwerp

Slide 12 - Tekstslide

Wat ga je doen?
Leerroutes , Spelling en grammatica 2F: 



Maak opgave 1, 2 en 3.

10 minuten
 

Slide 13 - Tekstslide

Volgende les
Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Om deze te bepalen heb je ook de persoonsvorm, het gezegde en onderwerp nodig.

Slide 14 - Tekstslide