Les 15 "Die Fälle"

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programm

1. Lernziele
2. Grammatik
De naamvallen

Slide 2 - Tekstslide

Lernziele
Das kannst du nach dieser Deutschstunde:

  • Du weißt was die Fälle sind, welche es gibt und wieso sie wichtig sind.
  • Du kannst die Personalpronomen, bestimmten und unbestimmten Artikel in die verschiedenen Fälle setzen.
  • Du kennst die Präpositionen (voorzetsels), die den 3. oder den 4. Fall verlangen.






Slide 3 - Tekstslide

Stel je moet aan een klasgenoot uitleggen, wat naamvallen zijn en waarom deze zo belangrijk zijn in de Duitse taal. Wat zou je zeggen?

Slide 4 - Open vraag

Wat zijn de naamvallen?
Naamvallen beschrijven de functie van een zinsdeel in een zin.

1e naamval = onderwerp van een zin
2e naamval = bezit
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp

Met de naamvallen veranderen de lidwoorden en de persoonlijke voornaamwoorden!


Kijk mee vanaf blz. 250

Slide 5 - Tekstslide

Lidwoorden en persoonlijke voornaamwoorden
De der-groep bestaat uit alle bepaalde lidwoorden!
(der/die/das/die)

De ein-groep bestaat uit alle onbepaalde lidwoorden!
(ein/eine en kein/keine)

Persoonlijke voornaamwoorden
(ich/du/er/sie/es/wir/ihr/sie/Sie)

Kijk mee vanaf blz. 250

Slide 6 - Tekstslide

De 1e, 3e en 4e naamval
 1e    der Mann      die Frau     das Kind      die Kinder
3e    dem Mann   der Frau     dem Kind    den Kindern
4e    den Mann    die Frau      das Kind      die Kinder

1e    ein Mann          eine Frau      ein Kind           keine Kinder
3e   einem Mann   einer Frau    einem Kind     keinen Kindern
4e   einen Mann     eine Frau     ein Kind            keine Kinder

1e    ich     du        er/sie/es           wir        ihr            sie/Sie
3e  mir     dir        ihm/ihr/ihm     uns     euch     ihnen/Ihnen
4e mich  dich     ihn/sie/es         uns    euch          sie/Sie

                                                Te onthouden:
           In de 4e naamval verandert de mannelijke vorm (+en)
                     In de 3e naamval veranderen alle vormen!

Kijk mee vanaf blz. 250

Slide 7 - Tekstslide

Welke voorzetsels ken je nog?

Slide 8 - Woordweb


mit
nach
bei
seit
von
zu
aus
außer
entgegen
gegenüber




durch
für
ohne
um
bis
gegen
(entlang)


Voorzetsels met de 3e naamval
Voorzetsels met de 4e naamval
Aan de slag!
Aufgabe 6 auf Seite 42

Slide 9 - Tekstslide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 10 - Woordweb

Huiswerk

Volgende week maken we een SO!
Leer voor het SO



Slide 11 - Tekstslide