Hoofdletters en leestekens

Leestekens
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Leestekens

Slide 1 - Tekstslide

DOEL

- je kunt hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens gebruiken
- je kunt hoofdletters, dubbele punten en aanhalingstekens in citaten gebruiken
- je kunt komma's gebruiken
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 2 - Tekstslide

Verschillen in betekenis

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 3 - Tekstslide

Weet je nog?
Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 4 - Open vraag

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven

Slide 6 - Quizvraag

HOOFDLETTERS
Elke zin:

-Begint met een hoofdletter
- Eindigt met een punt, een vraagteken (als het een vraag is) of een uitroepteken (als het een zin met veel nadruk is)

Slide 7 - Tekstslide

Zo gebruik je HOOFDLETTERS
  • aan het begin van een zin: Het feest duurt tot tien uur.
  • als de zin met ’s begint, verschuift de hoofdletter: ’s Middags eet ik brood.
  • bij namen: Stan Mol, Turfstraat, Apeldoorn, SP, Ford, Kerstmis, Puma.
  • bij woorden die van namen zijn gemaakt: Oost-Europese, Chinese.

Slide 8 - Tekstslide

GEEN HOOFDLETTERS
Let op: 

namen van dagen van de week (vrijdag), maanden (november), seizoenen (herfst) en windstreken (westen) 
krijgen GEEN hoofdletter.

Slide 9 - Tekstslide

Meer LEESTEKENS

Naast punten, vraagtekens en uitroeptekens zijn er nog meer leestekens: 
komma, dubbele punt en aanhalingsteken.

Als aanhalingsteken kun je " of ' gebruiken.

Slide 10 - Tekstslide

KOMMA
Een komma laat zien hoe je de zin uitspreekt en waar je een korte pauze invoegt:
    Klaas gaat naar, huis Jan niet.
    Klaas gaat naar huis, Jan niet.

– tussen de delen van een opsomming 
    appels, peren, bananen en manderijen

Slide 11 - Tekstslide

KOMMA
– Na een naam of een uitroep aan het begin van een zin:
Pip, kom je eten?
– Voor voegwoorden, zoals maar, want, doordat, nadat, omdat...
Sammie moet naar de tandarts, want ze heeft een gaatje.

Slide 12 - Tekstslide

DUBBELE PUNT
Een dubbele punt laat zien dat je iets aankondigt of opsomt.

Voor dit recept heb je nodig:
-1 ei
-2 appels

Slide 13 - Tekstslide

DUBBELE PUNT in een citaat
Als je iemands woorden weergeeft in de directe rede, dus letterlijk, heet dat een ‘citaat’. Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens:
– Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
– Danique vroeg: ‘Wie heeft zin in een potje voetbal?’
Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
– ‘Overmorgen ben ik jarig’, zei Jasper.

Slide 14 - Tekstslide

Aanhalingstekens
2 vormen bij aanhalingen: 
Eindaanhaling: 
1. Sofie zei: "Ik woon hier."
Beginaanhaling: 
2. "Ik woon hier", zei Sofie.

Slide 15 - Tekstslide

De juf zei: "Jullie hebben goed meegedaan.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Achter 'meegedaan'
B
Achter 'goed'
C
Achter de punt
D
Deze zin is al goed

Slide 16 - Quizvraag

"Nu is het tijd om te oefenen, zei juf.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Na 'zei'
B
Na 'tijd'
C
Na 'oefenen'
D
Na 'juf'

Slide 17 - Quizvraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 18 - Open vraag

‘Sara zei:"Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quizvraag

Fernando vroeg: "Wil je de suiker aangeven?"
A
Goed
B
Fout

Slide 20 - Quizvraag

Marly zei tegen Waldo: "Ik kan je niet vinden."
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quizvraag

Thomas zei ‘Daar heb ik geen zin in.’
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quizvraag

De jongen riep: ‘Maurice, wacht even!’
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quizvraag

De juf zei: Jullie hebben goed gewerkt.
Schrijf de zin met leestekens. (Gebruik ")

Slide 24 - Open vraag

Willen jullie even hier komen vroeg de meester.
Schrijf de zin met leestekens.

Slide 25 - Open vraag

Straks krijgen jullie een ijsje zei papa.
Schrijf de zin met leestekens.

Slide 26 - Open vraag

Mijn vader roept op de achtergrond vergeet je goede humeur niet
Schrijf de zin met leestekens.

Slide 27 - Open vraag

Indien je geen zin hebt om mee te gaan moet je het natuurlijk eerlijk zeggen

Schrijf de zin met leestekens.

Slide 28 - Open vraag

GELEERD

- je kunt hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens gebruiken
- je kunt hoofdletters, dubbele punten en aanhalingstekens in citaten gebruiken
- je kunt komma's gebruiken
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 29 - Tekstslide

Wat vond je van de les?
A
B
C
D

Slide 30 - Quizvraag

Dat was het weer voor deze week.
Hieronder kun je schrijven als je een boodschap achter wilt laten.

Slide 31 - Open vraag