iweh Perspro Naamvallen

persoonlijk voornaamwoord  en de naamvallen
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

persoonlijk voornaamwoord  en de naamvallen

Slide 1 - Tekstslide

persoonlijke voornaamwoorden

vervangen een zelfstandig naamwoord

Slide 2 - Tekstslide

persoonlijke vnw

Slide 3 - Woordweb

Er zijn vier naamvallen:
1e naamval is het onderwerp van de zin.


(2e naamval geeft bezit aan)
 
3e naamval is het meewerkend voorwerp (aan wie)

4e naamval is het lijdend voorwerp van de zin.
Hoe vind je het onderwerp?
Voorbeeldzin met persoonlijk voornaamwoord
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Voorbeeldzin met persoonlijk voornaamwoord

Slide 4 - Tekstslide

Eerste naamval 
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Tekstslide

jij

Slide 6 - Open vraag

hij

Slide 7 - Open vraag

zij (meervoud)

Slide 8 - Open vraag

Anja arbeitet jeden Tag. ......... braucht Geld.
A
er
B
sie
C
es

Slide 9 - Quizvraag

wij

Slide 10 - Open vraag

Wie viel kostet dieses Sofa? ....... ist sehr alt.
A
er
B
sie
C
es

Slide 11 - Quizvraag

Peter und Hans sind Freunde, ............. kennen sich schon 10 Jahre.
A
wir
B
ihr
C
sie

Slide 12 - Quizvraag

het

Slide 13 - Open vraag

ik

Slide 14 - Open vraag

.............. ist ein Arzt
A
er
B
ihn

Slide 15 - Quizvraag

zij (enkelvoud)

Slide 16 - Open vraag

u

Slide 17 - Open vraag

Warum lachst ..... so wenig?
A
du
B
dich

Slide 18 - Quizvraag

jullie

Slide 19 - Open vraag

Habt ....... (jullie) Spaß gehabt?

Slide 20 - Open vraag

Vierde naamval 

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 21 - Tekstslide



Het lijdend voorwerp staat in de ….
A
eerste naamval.
B
tweede naamval.
C
derde naamval.
D
vierde naamval.

Slide 22 - Quizvraag

Ich sehe ... nicht (jou)
A
dir
B
du
C
dich
D
er

Slide 23 - Quizvraag

es
in de vierde naamval is

Slide 24 - Open vraag

ihr
vierde naamval is

Slide 25 - Open vraag

Wo ist das Buch? Ich sehe ......... (het) nirgendwo.

Slide 26 - Open vraag

Soll ich ........ (hem) nach Hause bringen?

Slide 27 - Open vraag

wir vierde naamval is

Slide 28 - Open vraag

sie (meervoud) vierde naamval is

Slide 29 - Open vraag

ich vierde naamval is

Slide 30 - Open vraag

Wir geben ... noch Zeit (jullie).
A
ihr
B
euch (3e nv)
C
euch (4e nv)
D
ihnen

Slide 31 - Quizvraag

er vierde naamval is

Slide 32 - Open vraag

du vierde naamval is

Slide 33 - Open vraag

sie (enkelvoud) vierde naamval is

Slide 34 - Open vraag

Die Mutter hat ........ (zij) schon dreimal angerufen.

Slide 35 - Open vraag

Voorzetsels 4e naamval
bis
tot
durch
door
für
voor
gegen
tegen
ohne
zonder
um 
om
Staat één van deze voorzetsels vóór het persoonlijk voornaamwoord krijg je altijd de 4e naamval!!!

Slide 36 - Tekstslide

Derde naamval

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide



Het meewerkend voorwerp staat in de ….
A
eerste naamval.
B
tweede naamval.
C
derde naamval.
D
vierde naamval.

Slide 42 - Quizvraag

Sie (u) →
derde naamval is

Slide 43 - Open vraag

ihr→
derde naamval is

Slide 44 - Open vraag

er →
derde naamval is

Slide 45 - Open vraag

du →
derde naamval is

Slide 46 - Open vraag

sie (meervoud) →
derde naamval is

Slide 47 - Open vraag

es →
derde naamval is

Slide 48 - Open vraag

wir →
derde naamval is

Slide 49 - Open vraag

Slide 50 - Video

Hat Martin Anja eingeladen (uitgenodigd)?
Ja, .......... hat ............. eingeladen.

Slide 51 - Open vraag