Week 10 Nederlands 3 havo

Nederlands 3 havo week 11
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 3 havo week 11

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen week 11
1. Je leert welke vormen van humor er gebruikt worden in fictie.

2. Je leert een schrijfstijl van een boek of tekst te omschrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weektaak 11
1. Lees de tekst op bladzijde 90 (humor)
2. Maak opdracht 1, 2 en 5, 6 op bladzijde 91/93
3. Lees de tekst op bladzijde 94 (stijl)
4. Maak opdracht 1 t/m 3 op bladzijde 95

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je weten/kunnen voor de toets?
1. Je leert de theorie van de volgende hoofdstukken:
- Literatuur of lectuur (hoofdstuk 7)
- Vorm en inhoud (hoofdstuk 8)
- Humor (hoofdstuk 22)
- Stijl (hoofdstuk 23)
- Perspectief (hoofdstuk 26)
-plus alle theorie uit klas 1 en 2 (powerpoints besproken in de les)

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg theorie
Op de volgende dia's wordt de lesstof van deze week behandeld.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

22. Humor

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

22. Humor

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

22. Humor
Satire:
Op humoritische wijze 
kritiek op maatschappij

Persiflage:
Spottende nabootsing

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

22. Humor
Wat moet je weten?
Ironie:   licht spotten, het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt (milde vorm) Heerlijk strandweertje vandaag!
Sarcasme: bijtende spot om te kwetsen (bedoeld om te kwetsen) Lekker uitgeslapen?  / Je bent weer eens de beste!
Understatement: een uitspraak minder belangrijk maken. 
Ronaldo kan aardig voetballen. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

22. Humor

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie stijl H.23 Fictie
Als je de stijl van een literair werk wilt analyseren, dan vraag je je af:
- gebruikt de schrijver korte of lange zinnen?
- gebruikt de schrijver veel of weinig bijvoeglijke naamwoorden?
- gebruikt de schrijver moeilijke of juist makkelijke woorden?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie stijl H.23 Fictie
- gebruikt de schrijver ouderwetse woorden (archaïsmen) of juist nieuwe woorden (neologismen)
- gebruikt de schrijver veel (levendige) dialogen of juist niet?
- geeft de schrijver veel beeldende ruimtebeschrijvingen of juist weinig?
- gebruikt de schrijver beeldspraak

Slide 13 - Tekstslide

Leerlingen stukken laten voorlezen uit hun boek en de schrijfstijl hieraan koppelen
Evaluatie
  • Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

1. Je leert welke vormen van humor er gebruikt worden in fictie.

2. Je leert een schrijfstijl van een boek of tekst te omschrijven.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken huiswerk
Week 10

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 opdracht  bladzijde 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 opdracht  bladzijde 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 opdracht  bladzijde 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 opdracht  bladzijde 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 opdracht  bladzijde 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 opdracht  bladzijde 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 opdracht  bladzijde 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

OK!
Als je hier bent aangekomen, dan heb je je weektaak Nederlands afgemaakt!!!
 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woorden van de week

Maak 5 zinnen, waaruit blijkt dat je weet wat het woord betekent.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woorden van deze week
Vermurwen: iemand minder streng maken zodat hij of zij makkelijk is over te halen
Ziedend: razend van woede
Pluk de dag: geniet van vandaag
Verstrijken (van tijd): voorbijgaan (van tijd)
Zich lenen voor: geschikt zijn voor

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies