Voltooid deelwoord

Voltooid deelwoord
1. Terugblik naar de tegenwoordige en de verleden tijd
2. Hoe herken je een voltooid deelwoord?
3. Hoe werkt de spellingsregel van het voltooid deelwoord?
4. Enkele oefenvoorbeelden
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Voltooid deelwoord
1. Terugblik naar de tegenwoordige en de verleden tijd
2. Hoe herken je een voltooid deelwoord?
3. Hoe werkt de spellingsregel van het voltooid deelwoord?
4. Enkele oefenvoorbeelden

Slide 1 - Tekstslide

De spelling van de pv in de tt:
Eigenlijk heb je hierbij maar één spellingsregel nodig: hoor je een t, dan schrijf je een t. Het enige probleem is dat er werkwoorden zijn waarbij je dat niet kunt horen. Dat zijn werkwoorden met een stam die eindigt op een d. Voorbeelden daarvan zijn: raden, vinden, worden, branden.

Slide 2 - Tekstslide

De spelling van de pv in de vt:
1. Zoek de persoonsvorm(en)
2. Bepaal de stam: het hele werkwoord -en
3. Staat de laatste letter van de stam in 't kofschip?
4. Zo ja: schrijf stam+te; zo nee: stam+de
5. Staat de pv in het meervoud? Voeg dan ook een n toe.
6. Ontstaat er een uitspraakprobleem? Voeg dan een klinker toe.

Slide 3 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord vind je als volgt:
1. Je kunt er een woordgroep als 'ik heb' of 'het is' voor zetten.
2. Het is geen persoonsvorm of heel werkwoord.
3. Bij twijfel: vervang het woord door een ander werkwoord. Bijvoorbeeld: 
Dat kun je vergeten -> Dat kun je maken (en niet 'gemaakt').
 'Vergeten' is hier dus geen voltooid deelwoord.

Slide 4 - Tekstslide

De spelling van het voltooid deelwoord
1. Controleer of je te maken hebt met een voltooid deelwoord.
2. Bepaal de stam: het hele werkwoord -en.
3. Staat de laatste letter van de stam in 't kofschip?
4. Zo ja: de uitgang is -t; zo nee: de uitgang is -d.

Slide 5 - Tekstslide

Vervoeg de woorden die tussen haakjes staan. Plaats tussen je antwoorden een komma. Bijvoorbeeld:

Hij had zijn huiswerk (maken), maar dat werd niet (geloven).

Antwoord:

gemaakt, geloofd

Slide 6 - Tekstslide

Dat is al eerder (gebeuren) en dat (gebeuren) vast nog eens.

Slide 7 - Open vraag

De verdachte heeft (bekennen) dat hij het misdrijf heeft (plegen).

Slide 8 - Open vraag

We waren nog maar net (starten) en de de eerste deelnemer was al (stoppen)

Slide 9 - Open vraag

Jullie hebben (boffen) met het weer, dat heeft natte kleren (schelen).

Slide 10 - Open vraag

De spelling van de pv in de tt:
Eigenlijk heb je hierbij maar één spellingsregel nodig: hoor je een t, dan schrijf je een t. Het enige probleem is dat er werkwoorden zijn waarbij je dat niet kunt horen. Dat zijn werkwoorden met een stam die eindigt op een d. Voorbeelden daarvan zijn: raden, vinden, worden, branden.

Slide 11 - Tekstslide

De spelling van de pv in de vt:
1. Zoek de persoonsvorm(en)
2. Bepaal de stam: het hele werkwoord -en
3. Staat de laatste letter van de stam in 't kofschip?
4. Zo ja: schrijf stam+te; zo nee: stam+de
5. Staat de pv in het meervoud? Voeg dan ook een n toe.
6. Ontstaat er een uitspraakprobleem? Voeg dan een klinker toe.

Slide 12 - Tekstslide

De spelling van het voltooid deelwoord:
1. Controleer of je te maken hebt met een voltooid deelwoord.
2. Bepaal de stam: het hele werkwoord -en.
3. Staat de laatste letter van de stam in 't kofschip?
4. Zo ja: de uitgang is -t; zo nee: de uitgang is -d.

Slide 13 - Tekstslide

Kortom:
Staat de pv in de tt: hoor je een t, dan schrijf je een t.
Staat de pv in de vt: 't kofschip.
Voltooid deelwoord: 't kofschip

Slide 14 - Tekstslide