1ha herhaling lezen hs 1 t/m 6

Welkom 1ha2!

Deze les:
alle theorie van lezen
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Welkom 1ha2!

Deze les:
alle theorie van lezen

Slide 1 - Tekstslide


Leerdoelen: 
1. Ik kan de tekstdoelen van een tekst herkennen en benoemen.
2. Ik kan signaalwoorden en tekstverbanden herkennen in een tekst.
3. Ik kan de functies van afbeeldingen bij teksten herkennen en benoemen.

Doen:
- theorie lezen in je boek
- daarna meerkeuzetoets lezen maken
(alles staat in Classroom)

Slide 2 - Tekstslide

Als je een lastige tekst onder ogen krijgt, wat doe je dan als eerste?
A
Precies lezen
B
Oriënterend lezen
C
Globaal lezen
D
Zoekend lezen

Slide 3 - Quizvraag

Oriënterend lezen
  • Je kijkt eerst wat voor soort tekst je voor je hebt, dan snap je sneller en beter wat je leest.  (Bij een toets is je tijd beperkt!)

  • Je bekijkt: titel, tussenkopjes, afbeeldingen, bron, opvallende woorden en je leest de inleiding. 

Slide 4 - Tekstslide

Als je je georiënteerd hebt, dan kun je bepalen:
A
de tussenkopjes
B
de hoofdgedachte
C
de kernzinnen
D
het onderwerp

Slide 5 - Quizvraag

Onderwerp van een tekst
  • Beschrijft in één woord of in enkele woorden waarover een tekst gaat. (Nooit een zin opschrijven!)

Slide 6 - Tekstslide

Als je vragen krijgt over tussenkopjes of deelonderwerpen dan moet je:
A
oriënterend lezen
B
globaal lezen
C
precies lezen
D
zoekend lezen

Slide 7 - Quizvraag

Globaal lezen
  • Je leest van iedere alinea de eerste en laatste zin. Zo heb je in ieder geval de kernzinnen te pakken. 

  • Je kunt bepalen wat de deelonderwerpen zijn. (De onderwerpen van de verschillende tekstdelen/alinea's, aspecten van het onderwerp van de hele tekst.) Ook deelonderwerpen zo kort mogelijk opschrijven!

Slide 8 - Tekstslide

Precies lezen
Je leest de hele tekst nauwkeurig, van begin tot eind. 

TIP: markeer signaalwoorden. Daar krijg je zeker vragen over en als je ze markeert en daardoor de tekststructuur doorziet, ben je daarna sneller. 

Slide 9 - Tekstslide

Door de tekst precies te lezen, kun je de hoofdgedachte bepalen. Wat is de hoofdgedachte?
A
De mening van de schrijver over het onderwerp van de tekst.
B
De hoofdgedachte is altijd de titel van de tekst.
C
Het belangrijkste wat de schrijver zegt over het onderwerp van de tekst.

Slide 10 - Quizvraag

De hoofdgedachte kun je:
A
altijd overschrijven uit de tekst (meestal in inleiding of slot)
B
nooit vinden in de tekst, je moet hem zelf formuleren
C
soms overschrijven, soms zelf opstellen

Slide 11 - Quizvraag

Hoofdgedachte van de tekst
  • Het belangrijkste wat de schrijver zegt over het onderwerp. Altijd een hele zin!
  • Bekijk de titel.
  • Lees de eerste alinea.
  • Lees de kernzinnen van de alinea's.
  • Lees het slot.

Slide 12 - Tekstslide

Leesstrategieën
Naast oriënterend, globaal en precies lezen is er nog één leesstrategie:
zoekend lezen

Slide 13 - Tekstslide

Zoekend lezen
Je zoekt aan de hand van opvallende zaken in de tekst (tussenkopjes, grafieken, opsommingstekens, trefwoorden e.d.) de gevraagde informatie. 


Slide 14 - Tekstslide

Schrijfdoelen
Een schrijver van een tekst heeft altijd een bepaalde bedoeling met zijn tekst.

Slide 15 - Tekstslide

Schrijfdoelen
  • Informeren
  • Instrueren
  • Overtuigen
  • Activeren/tot handelen aansporen
  • Amuseren (vermaken)
  • Adviseren
  • Waarschuwen
  • Gevoelens oproepen

Slide 16 - Tekstslide

Tekstsoort
Vaak kun je het doel van een tekst ontdekken door te herkennen wat voor tekstsoort het is.

Bijvoorbeeld: nieuwsbericht, recept, recensie.

Een tekst kan meerdere doelen hebben. Er is één hoofddoel. 

Slide 17 - Tekstslide

Wat is altijd het belangrijkste doel van een advertentietekst?
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
instrueren

Slide 18 - Quizvraag

Tekstsoort en doelen
Nieuwsbericht -> informeren
Recept -> instructie geven
Ingezonden brief -> overtuigen
Reclametekst -> activeren
Stripverhaal -> amuseren
Gedicht -> gevoelens oproepen

Slide 19 - Tekstslide

Functie van een afbeelding
  • De aandacht trekken.
  • Nieuwe informatie toevoegen.
  • Is nodig om de tekst te kunnen begrijpen. 
  • De tekst verfraaien.
    Een afbeelding kan meerdere functies hebben.

Slide 20 - Tekstslide

Indeling van een tekst
Titel
Inleiding
MIddenstuk - kern van de tekst
Slot

Slide 21 - Tekstslide

Functies van de inleiding
Inleiding
  • Onderwerp van de tekst introduceren.
  • Aandacht trekken
  • Stellen van een vraag
  • Mening van de schrijver
  • Iets over opbouw tekst vertellen
  • Leuk kort verhaaltje/anekdote

Slide 22 - Tekstslide

Functies van het slot
Let op: hoofdgedachte van de tekst staat vaak in het slot.
  • Conclusie geven.
  • Samenvatting geven van de tekst.
  • Advies geven.
  • Waarschuwing geven.
  • Oproep doen
  • Toekomstverwachting
  • Antwoord op vraag uit inleiding

Slide 23 - Tekstslide

Signaalwoorden
  • Het is handig om de signaalwoorden uit je hoofd te leren.
  • Je herkent dan de verbanden van de tekst.

Slide 24 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord? Geef een korte omschrijving.

Slide 25 - Open vraag

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 26 - Tekstslide

TEKSTVERBANDEN

De manier waarop woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen. 

(Een tekst bestaat niet uit losse woorden!)

Slide 27 - Tekstslide

SOORTEN TEKSTVERBANDEN

- Chronologisch verband

- Opsommend verband

- Tegenstellend verband

- Toelichtend verband




....... en meer

Slide 28 - Tekstslide

1. Het chronologisch verband
  • De gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde     beschreven

  • Let op de volgende signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst daarna, vervolgens, nadat en dadelijk

  • Let ook op jaartallen!

Slide 29 - Tekstslide

2. Het opsommend verband
  • Bij een opsommend verband worden zaken/dingen achter       elkaar genoemd.

  • Let op de volgende signaalwoorden: 
       ten eerste / tweede/ derde
       om te beginnen, ook, daarnaast,  tenslotte, en.

Slide 30 - Tekstslide

3. Het tegenstellend verband
  • Bij een tegenstellend verband worden in de tekst       tegenovergestelde dingen genoemd.

  • Je herkent dit verband aan de signaalwoorden: maar, hoewel, toch, echter, tegenover, aan de ene kant..., aan de andere kant...


Slide 31 - Tekstslide


'Ik heb goed geleerd voor de toets, maar ik heb een onvoldoende gehaald.'

Slide 32 - Tekstslide

4. Het toelichtend verband
  • In de alinea wordt extra informatie gegeven over een   (deel)onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.

  • Je herkent dit verband aan de signaalwoorden: bijvoorbeeld, zoals, zo, neem nou.., denk aan...


Slide 33 - Tekstslide

Zij moet eerst haar zere oor aan de dokter laten zien, daarna mag ze een pijnstiller innemen.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 34 - Quizvraag

Mevrouw Verschoor geniet van goede muziek, verder is zij een filmliefhebber.
A
tegenstellend
B
opsommend
C
chronologisch
D
toelichtend

Slide 35 - Quizvraag

Mijn etui zit bomvol met schoolspullen: pennen, potloden, stiften, een geo-driehoek, gummen en een passer.
A
opsommend
B
tegenstellend
C
chronologisch
D
toelichtend

Slide 36 - Quizvraag

Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen. Daar denkt mijn zakenpartner echter anders over.
A
opsommend
B
tegenstellend
C
chronologisch
D
toelichtend

Slide 37 - Quizvraag

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem nou Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
opsommend
B
tegenstellend
C
chronologisch
D
toelichtend

Slide 38 - Quizvraag

Ik neem geen salade bij de lunch. Ten eerste houd ik niet zo val sla; ten tweede ben ik allergisch voor de noten die erin zitten.
A
Chronologisch verband
B
Opsommend verband
C
Tegenstellend verband
D
Toelichtend verband

Slide 39 - Quizvraag

Wat is een signaalwoord van: chronologisch verband?
A
ten eerste
B
echter
C
maar
D
daarna

Slide 40 - Quizvraag

Wat is een signaalwoord van: tegenstellend verband?
A
ten eerste
B
maar
C
zo
D
Daarna

Slide 41 - Quizvraag

Wat is een signaalwoord van: opsommend verband?
A
ten eerste
B
bijvoorbeeld
C
zo
D
tenslotte

Slide 42 - Quizvraag

Vragen? Stel gerust je vraag (zet je microfoon aan). 

Deze week:

- lees nog eens rustig de theorie in je boek;

- maak de meerkeuzetoets. 


Slide 43 - Tekstslide

Heb je nog vragen of wil je iets bespreken? Blijf even hangen.

Slide 44 - Tekstslide