V2 zwakke werkwoorden
1 / 22
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat zijn zwakke werkwoorden?
timer
0:30
Slide 2 - Open vraag
Slide 3 - Tekstslide
Wat is de stam van het werkwoord?
timer
0:30
Slide 4 - Open vraag
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Hoe vorm je het volt.dw.?
Slide 10 - Open vraag
ww wohnen: jullie wonen
A
ihr wohnt
B
ihr wohnen
C
ihr wohnet
D
ihr wohnst
Slide 11 - Quizvraag
ww warten: hij wacht ...
A
er wart
B
er wartet
C
er wartt
D
er wartest
Slide 12 - Quizvraag
ww arbeiten: jullie werken
A
ihr arbeiten
B
ihr arbeit
C
ihr arbeitet
D
ihr arbeitest
Slide 13 - Quizvraag
ww tanzen: jij danst =
A
du tanzst
B
du tanzzt
C
du tanzt
D
du du tanzenst
Slide 14 - Quizvraag
Hoe heet je? Wie .... du?
A
heißst
B
heißt
Slide 15 - Quizvraag
ww melden: jullie melden
A
ihr meldt
B
ihr meldent
C
ihr meldet
D
ihr meltt
Slide 16 - Quizvraag
ww kosten : het kost
A
es kostent
B
es kost
C
es kostet
D
es kosstet
Slide 17 - Quizvraag
zij heeft gewoond
Sie hat ...
Sie hat ...
A
gewohnt
B
gewohnet
C
gewohnd
Slide 18 - Quizvraag
zij heeft gekocht
A
sie hat gekauft
B
sie hat gekaufet
C
sie hat gekocht
D
sie hat gekaufd
Slide 19 - Quizvraag
Hij heeft gewerkt - Er hat ...
A
gearbeit
B
gearbeitet
C
gearbeid
D
gearbeidet
Slide 20 - Quizvraag
Wij hebben gepraat
A
Wir haben gereden
B
Wir haben geredet
C
wir haben geredt
D
wir haben geredent
Slide 21 - Quizvraag
jullie hebben gered - ihr .....
A
habt geret
B
habt gerettest
C
habt gerettet
D
habt gerett
