Past Simple Regular Verbs + vragen en ontkenningen

Past Simple
Verleden tijd
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Past Simple
Verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de past simple?


Als iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen:

I was at home yesterday.
They were in Egypt in 2015.

Slide 2 - Tekstslide

To be: was / were
  • I                           was
  • you                    were
  • he (John)         was
  • she (Janet)     was 
  • it                           was
  • we                        were
  • you                      were
  • they                     were

Slide 3 - Tekstslide

Vragen met      was/were
Als je een vraag wilt maken met was of were, zet je was of were vooraan de zin en een vraagteken achteraan:

He was very funny.
Was he very funny?

They were in Spain last year.
Were they in Spain last year?

Slide 4 - Tekstslide

Ontkenningen met     was/were
Als je een ontkenning wilt maken met was of were zet je er NOT achter. Meestal verkort: N'T

He was a funny boy.                                   They were very happy.
He was not a funny boy.                           They were not very happy.
He wasn't a funny boy.                               They weren't very happy.

Slide 5 - Tekstslide

Vul de goede vorm in. (was/were)
James .......... the best player.

Slide 6 - Open vraag

Vul de goede vorm in. (was/were)
My dog .......... the best dog.

Slide 7 - Open vraag

Vul de goede vorm in. (was/were)
Eva and Bill .......... the best players.

Slide 8 - Open vraag

Maak een ontkenning:
They were happy together.

Slide 9 - Open vraag

Maak een vraagzin:
She was late.

Slide 10 - Open vraag

Zet het werkwoord in de verleden tijd.
They..........each other (kiss)

Slide 11 - Open vraag

Zet het werkwoord in de verleden tijd.
He..........home yesterday. (walk)

Slide 12 - Open vraag

Zet het werkwoord in de verleden tijd.
Jim..........a rock yesterday. (throw)

Slide 13 - Open vraag

Zet het werkwoord in de verleden tijd.
Allie ..........a letter yesterday. (send)

Slide 14 - Open vraag

Zet het werkwoord in de verleden tijd.
Allie ..........a fish yesterday. (catch)

Slide 15 - Open vraag

Zet het werkwoord in de verleden tijd.
My dad ..........a glass yesterday. (break)

Slide 16 - Open vraag

Ontkenningen maken met regelmatige werkwoorden in de VT

They lived in New York.

They didn't live in New York.

1. Zet didn't voor het WW
2. Zet het ww in de TT

Slide 17 - Tekstslide

Vragen maken met regelmatige werkwoorden in de VT

They lived in New York.

Did they live in New York?

1. Zet Did vooraan
2. Zet het ww in de TT !

Slide 18 - Tekstslide

Welk woord gebruik je om een vraagzin te maken in de verleden tijd?
A
Do
B
Does
C
Did
D
Didn't

Slide 19 - Quizvraag


Write down a question sentence in the PAST SIMPLE.

Slide 20 - Open vraag

Welk woord gebruik je om een ontkenning te maken in de verleden tijd?
A
do
B
does
C
did
D
didn't

Slide 21 - Quizvraag


Write down a negative sentence in the PAST SIMPLE.

Slide 22 - Open vraag

Maak van deze zin een vraag:
They loved each other.

Slide 23 - Open vraag

Maak van deze zin een ontkenning:
She walked alone.

Slide 24 - Open vraag

Maak van deze zin een vraagzin:
Pim came to me.

Slide 25 - Open vraag

Maak van deze zin een vraagzin:
You had a burger.

Slide 26 - Open vraag

Maak van deze zin een vraagzin:
My friend paid for me.

Slide 27 - Open vraag