Nederlands Bouwsteen 6

EIB periode 3
Hoofdstuk 6 - Argumenteren 

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

Onderdelen in deze les

EIB periode 3
Hoofdstuk 6 - Argumenteren 

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:

  • Korte herhaling theorie bouwsteen 4
  • Toets bouwsteen 4
  • Start bouwsteen 6  
                >Voorbeeld en theorie bolletje 1 t/m 3
                >Lezen en Luisteren bolletje 1 t/m 4
    

Slide 2 - Tekstslide

Theorie Bouwsteen 4
  • Tekstverbanden en signaalwoorden
      Zie volgende slide. 
      Doel: tekstbegrip

  • Kenmerken schrijfproducten:
      Nieuwsbericht
      Instructie
      Betoog 

  • Soorten vragen bij een interview:
     Open vragen
     Gesloten vragen
     Controlevragen
     Suggestieve vragen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Bouwsteen 4 - 3F: Samenhang
timer
40:00
*Toets*

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen argumenteren - Bouwsteen 6:

  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen feiten en meningen is.
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen objectief en subjectief is.
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen standpunten en argumenten is.

Slide 6 - Tekstslide

I Feiten en meningen

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer spreek je van een mening?

Slide 8 - Open vraag

Kenmerken feit
  • Staat vast, het is zo
  •  Kun je controleren, iets is waar of niet waar 
  • Objectief > 



  • Voorbeeld objectieve teksten: 
Nieuwsberichten, onderzoeksrapporten, wetenschappelijke tijdschriften
ob·jec·tief (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord; vergrotende trap: objectiever, overtreffende trap: objectiefst)

zich beperkend tot de feiten, niet beïnvloed door eigen gevoel of door vooroordelen; onbevooroordeeld, onbevangen (tegenstelling: subjectief)

Slide 9 - Tekstslide

Kenmerken mening
  • Persoonlijke gedachte
  • Je kunt het ergens wel, een beetje of niet mee eens zijn
  • Subjectief >



  • Voorbeeld subjectieve teksten:
Ingezonden brieven, columns, discussieforums
sub·jec·tief (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord)

persoonlijk, volgens eigen mening; = partijdig (tegenstelling: 1objectief): een subjectief oordeel

Slide 10 - Tekstslide

methode -> argument, uitleg, (bij)voorbeeld
-> waarom  en waarom is dat goed?

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Filmpje - Is de aarde plat?


Wat kun je zeggen over de uitspraken van de heren?
Feit of mening?

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

*Even oefenen*
Deze dag is te mooi om te werken.
A
Feit
B
Mening

Slide 16 - Quizvraag

Wanneer spreek je van een feit?

Slide 17 - Open vraag

Ik denk dat je gewoon beroerd bent om te werken.
A
Feit
B
Mening

Slide 18 - Quizvraag

Op 14 december 2020 werd bekend dat alle kappers de deuren moesten sluiten.
A
Feit
B
Mening

Slide 19 - Quizvraag

Het boek bevat tien prachtige portretten met foto's.
A
Feit
B
Mening

Slide 20 - Quizvraag

In januari 2023 nam het aantal uitkeringen in de detailhandel toe met 4.2 procent.
A
Feit
B
Mening

Slide 21 - Quizvraag

II Standpunten en argumenten
  • Een standpunt > Jouw mening over een onderwerp
"Een mening of standpunt is wat iemand ergens van vindt. Je kunt het ermee eens zijn, maar je kunt ook iets anders vinden. In subjectieve teksten merk je sterk wat de mening of het gevoel van de schrijver of spreker is. Ook staan er vaak vormen van figuurlijk taalgebruik in."

  • Argumenten > Feiten of bewijzen, controleerbaar voor iedereen
"Argumenten gebruik je om je standpunt of mening te ondersteunen. Argumenten zijn redenen waarom je iets vindt. Je herkent ze bijvoorbeeld aan de signaalwoorden 'omdat' en 'want'."

*Herhaling vorige week: wat is een drogredenStandpunt en argument kloppen niet bij elkaar. 
> Roken is niet slecht, mijn oma van 95 rookte een pakje per dag.


Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Een ander woord voor standpunt is:

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Video

*Even oefenen*
Wat is het standpunt in onderstaande zin:
Het is een risicovolle operatie, omdat het spierweefsel beschadigd kan raken.
A
Het is een risicovolle operatie
B
Het spierweefsel beschadigd kan raken

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het standpunt in onderstaande zin:

Tweederde van de jongeren heeft schulden, dat kun je toch geen klein probleem meer noemen.
A
Tweederde van de jongeren heeft schulden
B
Dat kun je toch geen klein probleem meer noemen.

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het argument in onderstaande zin:

Zo boeiend was haar optreden niet, de helft van het publiek deed wat anders.
A
Zo boeiend was haar optreden niet
B
De helft van het publiek deed wat anders

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het argument in onderstaande zin:

De 1e reacties op het product waren heel positief, dus het ontwerp van Hans is goed gelukt.
A
De 1e reacties op het product waren heel positief
B
Dus het ontwerp van Hans is goed gelukt.

Slide 29 - Quizvraag

Aan de slag
Hoofdstuk 6.2 Lezen: maken opdr. 1 t/m 8




Slide 30 - Tekstslide

Lesdoelen:
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen feiten en meningen is.
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen objectief en subjectief is.
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen standpunten en argumenten is.

Slide 31 - Tekstslide

Volgende les:
Beeldspraak en drogredenen


Slide 32 - Tekstslide

Vragen?
Tot volgende week!

Slide 33 - Tekstslide