vwo 3->3.4 grammatica: betrek vnw en bijv bijzin

Grammatica 3.4 

vwo 3
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 3.4 

vwo 3

Slide 1 - Tekstslide

doel van de les
woordsoorten:
betrekkelijk voornaamwoord

zinsdelen:
bijvoeglijke bijzin

Slide 2 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar het antecedent ->
een woord/groepje woorden dat eerder is genoemd

belangrijkste btv: die, dat, wie, wat

Slide 3 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Dat verwijst naar een onzijdig zelfstandig naamwoord
Hij aait het katje dat drie maanden oud is.

  •  Die verwijst naar alle andere zelfstandige naamwoorden
mannelijk en vrouwelijk enkelvoud, alle meervouden:
Hij aait de kat die al acht jaar oud is.
Hij aait de katjes die op de bank liggen.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe weet je welk geslacht een zelfstandig naamwoord heeft? 
Welk verwijswoord juist is, hangt af van het woordgeslacht (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig). 

Onzijdige woorden zijn gemakkelijk te herkennen aan het lidwoord: ze krijgen altijd het
Naar het-woorden (onzijdige woorden), zoals het team, wordt verwezen met het en zijn.

Mannelijke en vrouwelijke woorden hebben allebei het lidwoord de. 

Bij mannelijke en vrouwelijke woorden is het lastig: het zijn immers beide de-woorden. Een woordenboek of spellinggids moet dan hulp bieden.


Slide 5 - Tekstslide

Geslacht

We maken onderscheid tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden


  • hij en zijn  verwijzen naar mannelijke (m) woorden
  • zij en haar  verwijzen naar vrouwelijke (v) woorden
  • het en zijn  naar onzijdige (o) woorden

Slide 6 - Tekstslide

Geslacht
- Steden of landen: het-woorden = ‘zijn’
- Namen bedrijven: het-woorden = ‘zijn’
- Namen bedrijven: soms de-woorden als het overduidelijk is = de Mediamarkt = ‘zijn’

Slide 7 - Tekstslide

Woorden hebben een geslacht. Het-woorden zijn:
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 8 - Quizvraag

Geslacht 

Het is onmogelijk om van alle Nederlandse woorden te leren tot welk geslacht ze behoren. Als je het niet weet, dan kan je dit opzoeken in het woordenboek. Je ziet dan het volgende:


- prin·ter de; (m) –s

- wo·ning de; (v) –en

- on·der·zoek het; (o) –en

Slide 9 - Tekstslide

Abstracte de-woorden
Als het begrip abstract is, kun je het geslacht niet echt weten
Dan: ze en haar (vrouwelijk dus!)

De liefde is belangrijk. Je moet haar koesteren.

Slide 10 - Tekstslide

Geslacht
De-woorden: mannelijk of vrouwelijk
- Vrouwelijke woorden: zij (ze)/haar, die/deze.
Vrouwelijke personen of dieren;
Woorden die eindigen op de volgende uitgangen: -heid, -nis, -ing, -st, -schap, -te, -de, -ie, -ij-, iek, -theek, -teit, -uur.
De universiteit haar bestuur probeert er het beste van te maken. Ze heeft te kampen met teruglopende studentenaantallen.
- Mannelijke woorden-->verwijs je naar met hij/hem/zijn, deze/die
De kruk zijn poten zijn ongeluk. Daarom staat hij scheef.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Enkele voorbeelden:
  • Het comité (o.) heeft in zijn vergadering besloten dat het akkoord gaat met de wijzigingen.
  • Ons koor (o.) is trots op zijn dirigent.
  • De vereniging (v.) Vluchtelingenwerk heeft laten weten dat ze zich gesteund voelt door haar vele vrijwilligers.
  • De ondernemingsraad (m.) vindt dat de directie hem zijn werk onmogelijk maakt; hij heeft hierover inmiddels een bezwaarschrift ingediend.
  • De gemeenteraad (m.) heeft in zijn vergadering besloten meer politie in te zetten.
De dienst (m.) Stedebouw en Volkshuisvesting springt zorgvuldig om met de hem toevertrouwde gegevens.

Slide 13 - Tekstslide


    • Wie staat vaak na een voorzetsel en verwijst naar personen: 
    - Zijn broer, op wie hij veel lijkt, aait de kat nooit.
    • Wat verwijst naar 
    – de onbepaalde voornaamwoorden alles, iets of niets:
     Dat is iets wat hij graag doet.
    – een superlatief: (de overtreffende trap)
     Je kat aaien is het beste wat je bij stress kunt doen.
    een hele zin:
     Hij zat zijn kat te aaien, wat hij bij stress wel vaker deed.

    Slide 14 - Tekstslide

    Slide 15 - Video

    bijvoeglijke bepaling...
    • zegt iets over een ZN
    • Het aardige meisje heeft een nieuw boek.

    Slide 16 - Tekstslide

    Slide 17 - Video

    Bijvoeglijke bijzin (bvb-zin)
    • een bijvoeglijke bepaling zegt iets over een ZN
    • als een bijvoeglijke bepaling een zin is (PV!) ->bijv bijzin
    • is geen zelfstandig zinsdeel
    • vormt samen met het antecedent een zinsdeel
    • een bijvoeglijke bijzin begint meestal met een betrekkelijk voornaamwoord.

    Slide 18 - Tekstslide

    Voorbeeld....

    Een meisje dat heel aardig is, || geeft |hem | een lift.

    Een meisje dat heel aardig is = onderwerp
    Dat heel aardig is = een bijvoeglijke bijzin bij een meisje

    Slide 19 - Tekstslide

    Slide 20 - Video

    huiswerk
    maak 3.4:
    5 t/m 9

    Slide 21 - Tekstslide

    Ontleden bvb-zin
    • Eerst ontleed je de hoofdzin. Benoem het zinsdeel waarvan de bijvoeglijke bijzin een onderdeel is, als geheel. 
    o                                                                 wg          mv      lv
    Een meisje dat heel aardig is, | geeft | hem | een lift.

    • Ontleed vervolgens de bijvoeglijke bijzin. Het betrek vnw heeft daarin altijd een functie, dus benoem dat ook.
                                   o          ng               ng
    Een meisje | dat | heel aardig | is, || geeft | hem | een lift

    Slide 22 - Tekstslide