Duits les 1

Duits voor beginners
  • Algemene kennis over Duitsland
  • Luisteroefeningen, wat kun je al verstaan?
  • Theorie
  • Opdrachten maken
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Duits voor beginners
  • Algemene kennis over Duitsland
  • Luisteroefeningen, wat kun je al verstaan?
  • Theorie
  • Opdrachten maken

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel inwoners heeft Nederland ongeveer?
A
3 miljoen
B
10 miljoen
C
17 miljoen
D
25 miljoen

Slide 4 - Quizvraag

Duitsland heeft ongeveer
A
800 miljoen inwoners
B
8 miljoen inwoners
C
18 miljoen inwoners
D
80 miljoen inwoners

Slide 5 - Quizvraag

De hoofdstad van Duitsland is
A
Keulen
B
Bonn
C
Berlijn
D
Hamburg

Slide 6 - Quizvraag

Op een Duitse auto staat
A
de letter A
B
De letter D
C
de letters BRD
D
de letters NL

Slide 7 - Quizvraag

Duitsland heeft
A
een koning
B
een president

Slide 8 - Quizvraag

Het Duitse nationale voetbalteam wordt
A
"Die Mannschaft" genoemd
B
"Die Fussballspieler" genoemd

Slide 9 - Quizvraag

Wat is geen Duits automerk?
A
Porsche
B
Opel
C
BMW
D
Fiat

Slide 10 - Quizvraag

Luisteroefeningen
Wat kun je al verstaan?

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Dit was een reclame voor
A
haarverf
B
shampoo
C
make-up
D
wasmiddel

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Video

Welk product wil deze reclame aanprijzen?
A
klompen
B
tomaten
C
voetbal
D
een bank

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

Waar gaat dit liedje over?

Slide 17 - Woordweb

Theorie

Slide 18 - Tekstslide

lidwoorden & 
zelfstandig naamwoorden

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Kijken of je het snapt

Slide 22 - Tekstslide

De woorden DE, HET en EEN zijn:
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
onpersoonlijke voornaamwoorden
D
eigennamen

Slide 23 - Quizvraag

Welke lidwoorden ken je in het Duits
A
der
B
die
C
das
D
der - die - das

Slide 24 - Quizvraag

Het lidwoord ' der ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden die:
A
vrouwelijk zijn
B
onzijdig zijn
C
meervoud zijn
D
mannelijk zijn

Slide 25 - Quizvraag

Het lidwoord ' die ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden die:
A
mannelijk zijn
B
onzijdig zijn
C
vrouwelijk zijn
D
vrouwelijk of meervoud zijn

Slide 26 - Quizvraag

Het lidwoord ' das ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden die zijn:
A
mannelijk
B
onzijdig
C
meervoud
D
vrouwelijk

Slide 27 - Quizvraag

Welk lidwoord zet je voor 'Vater'?

Slide 28 - Open vraag

Welk lidwoord zet je voor Mutter?
A
die
B
das
C
der

Slide 29 - Quizvraag

Welk lidwoord zet je voor Schwester?
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quizvraag

Opdracht
  • Maak tweetallen
  • Bedenk vijf zelfstandige naamwoorden in het Nederlands
  • Zoek de bijbehorende vertaling in het Duits
  • Zoek de juiste lidwoorden bij deze woorden

Slide 31 - Tekstslide

Fragewörter

Slide 32 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het eind van de les kan je:
-de vraagwoorden benoemen
-kan je deze goed in een zin plaatsen
-weet je de betekenis van de vraagwoorden

Slide 33 - Tekstslide

Wer?
Was?
Wie?
Wie viel(e)?
Wann?
Wo?
Wohin?
Woher?
Warum?
Welche?

Wie?                 
Wat?
Hoe?
Hoeveel?
Wanneer?
Waar?
Waarheen?
Waarvandaan?
Waarom?
Welke?


Slide 34 - Tekstslide

Bestudeer deze 2 min!
Wer?
Was?
Wie?
Wie viel(e)?
Wann?
Wo?
Wohin?
Woher?
Warum?
Welche?


Wie?                  
Wat?
Hoe?
Hoeveel?
Wanneer?
Waar?
Waarheen?
Waarvandaan?
Waarom?
Welke?


timer
2:00

Slide 35 - Tekstslide

Wat?
Wie?
Waar?
Wanneer?
Waarom?
Waarheen?
Welke?
Hoeveel?
Waarvandaan?
Hoe?
Was?
Wer?
Wo?
Wann?
Warum?
Wohin?
Welche?
Wie viel (e)
Woher?
Wie?

Slide 36 - Sleepvraag

Beantwortet die Fragen

Slide 37 - Tekstslide

..... alt ist deine Schwester?
A
Wo?
B
Wann?
C
Wer?
D
Wie?

Slide 38 - Quizvraag

..... Brüder hast du?
A
Wann?
B
Wie viele?
C
Warum?
D
Was?

Slide 39 - Quizvraag

..... ist deine Handynummer?
A
Wer?
B
Wann?
C
Was?
D
Warum?

Slide 40 - Quizvraag

..... alt bist du?
A
Wie?
B
Wo?
C
Was?
D
Wann?

Slide 41 - Quizvraag

..... bist du geboren?
A
Wann?
B
Woher?
C
Wohin?
D
Wer?

Slide 42 - Quizvraag

..... ist das? Das ist Henk, mein Vater.
A
Wie?
B
Was?
C
Wann?
D
Wer?

Slide 43 - Quizvraag

..... bist du nicht in der Schule?
A
Wohin?
B
Wie?
C
Warum?
D
Was?

Slide 44 - Quizvraag