H4 Formuleren

Sem gaat niet naar school. Sem moet thuisblijven. Sem wil het coronavirus niet oplopen. En Sem wil het coronavirus ook niet verspreiden. Daarom gaat Sem niet naar school. 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Sem gaat niet naar school. Sem moet thuisblijven. Sem wil het coronavirus niet oplopen. En Sem wil het coronavirus ook niet verspreiden. Daarom gaat Sem niet naar school. 

Slide 1 - Tekstslide

Hoe kan je dit tekstje leesbaarder maken?

Slide 2 - Open vraag

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

De- en het-woorden
Naar de-woorden verwijs je ook met --> deze, die
Naar het-woorden verwijs je met --> dit, dat

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn onzijdige woorden?
Namen van landen, steden, clubs en verwijswoorden zijn het-woorden

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wat zijn mannelijke woorden?
Alles wat niet onder de vrouwelijke woorden valt, is mannelijk. 

Slide 8 - Tekstslide

Het verwijswoord 'wat
Met wat verwijs je naar:
  • De overtreffende trap: Het liefste wat ik wil is een lange vakantie. 
  • Een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets, anderen, elk, ieder, etc.): Alles wat ik wil is een lange vakantie. 
  • Een hele zin: Op vakantie hebben we gekart, wat heel erg leuk was. 
  • Dat en datgene: Dat wat je niet hebt, is altijd het aantrekkelijkst. 

Slide 9 - Tekstslide

Hun of hen?
Het verwijswoord hen gebruik je 
  • Als een lijdend voorwerp: Toen ik hen zag, was ik erg blij. 
  • Na een voorzetsel: Ik geef het boek aan hen. 
Het verwijswoord hun gebruik je:
  • Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel: Ik geef hun het boek. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Welk verwijswoord kun je gebruiken om naar het woord 'kat' te verwijzen?
A
die, deze
B
dat, dit

Slide 12 - Quizvraag

Fifa20 is een PS4-spel die net uitgekomen is
A
juist
B
fout

Slide 13 - Quizvraag

Mijn vriendin, waarmee ik zou gaan shoppen, is ziek
A
juist
B
fout

Slide 14 - Quizvraag

Ik weet wat mannelijke en vrouwelijke de-woorden zijn.
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

Ik weet wat verwijswoorden zijn
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quizvraag

Huiswerk
Voor woensdag 27-1:
H4 formuleren opdracht 1 en 2 
blz. 167-168

Slide 17 - Tekstslide