Week 2: 5.2

Programma
  • Herhalen: 5.1 communicatie.
  • Huiswerk bespreken:  5.1 vraag 4, 7, 9 en 10.
  • 5.2: Verschillende soorten media.
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programma
  • Herhalen: 5.1 communicatie.
  • Huiswerk bespreken:  5.1 vraag 4, 7, 9 en 10.
  • 5.2: Verschillende soorten media.

Slide 1 - Tekstslide

Hieronder staan vier omschrijvingen van het begrip communicatie.
Welke is de juiste?
A
Communicatie is altijd gesproken of geschreven.
B
Communicatie is een middel om informatie te versturen.
C
Communicatie is het doorgeven van informatie.
D
Communicatie is het reageren op de boodschap van de zender.

Slide 2 - Quizvraag

Communicatie is....

Slide 3 - Open vraag

Wat is een medium?
A
een ontvanger
B
een persoon die helende krachten heeft
C
een boek
D
een middel om te communiceren

Slide 4 - Quizvraag

Geef zo veel mogelijk voorbeelden van media.

Slide 5 - Open vraag

Welk medium is op dit moment het meest gebruikte medium?
A
Tv
B
Radio
C
Internet
D
Krant

Slide 6 - Quizvraag

Een zender in communicatie is:
A
Een tv kanaal
B
Degene die de boodschap krijgt
C
Degene die de boodschap verstuurt
D
de boodschap zelf

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Programma

  • Huiswerk: 5.1 vraag 4, 7, 9 en 10
  • 5.2: Verschillende soorten media.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Welke kranten ken je?

Slide 11 - Woordweb

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide


A
Populaire krant
B
Kwaliteitskrant

Slide 15 - Quizvraag


A
Populaire krant
B
Kwaliteitskrant

Slide 16 - Quizvraag


A
Populaire krant
B
Kwaliteitskrant

Slide 17 - Quizvraag


A
Populaire krant
B
Kwaliteitskrant

Slide 18 - Quizvraag

3. Je vindt ……………. vaak in een kwaliteitskrant, maar minder vaak in een populaire krant.

Welk nieuws is hier weggelaten?
A
sportnieuws.
B
nieuws over criminaliteit.
C
politiek nieuws.
D
amusementsnieuws.

Slide 19 - Quizvraag

In welke krant lees je deze kop?
Bridget Maasland 'André loog dat hij vrijgezel was'
A
Telegraaf (populaire krant)
B
Volkskrant (kwaliteitskrant)

Slide 20 - Quizvraag

Populaire kranten
Kwaliteitskranten
Schrijven sensationeel nieuws
Schrijven vaak ook over bekende Nederlanders
Schrijven vaak over politiek
Schrijven langere zinnen en gebruiken moeilijkere woorden

Slide 21 - Sleepvraag

Populaire kranten
Kwaliteits-
kranten
Kortere teksten
Meer nadruk op criminaliteit, entertainment en sport
Telegraaf
NRC Handelsblad
Meer nadruk op serieus nieuws
Grotere koppen en foto's
Moeilijker taalgebruik
Moeilijker taalgebruik
Meer achtergronden van nieuws

Slide 22 - Sleepvraag

Welke omroepen ken je?

Slide 23 - Woordweb

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Wat was het doel van commerciële omroepen ook alweer?
Wat was het doel van commerciële omroepen ook alweer? 
A
Onafhankelijkheid
B
geld verdienen
C
Persvrijheid
D
Kwaliteit

Slide 30 - Quizvraag

Commerciële omroepen hebben als doel om geld te verdienen. Een voorbeeld van een commerciële omroep is:
A
VARA
B
KRO
C
RTL
D
TROS

Slide 31 - Quizvraag

3. Er zijn commerciële omroepen en publieke omroepen. Wat is het belangrijkste verschil?

Publieke omroepen:
A
hebben als doel geld te verdienen.
B
krijgen al hun geld uit reclame-inkomsten.
C
ontvangen geld van de overheid.
D
zenden geen reclame uit.

Slide 32 - Quizvraag

Waarom zijn er publieke omroepen?
A
Door reclames uit te zenden kunnen ze veel geld verdienen voor de regering.
B
Omdat de overheid wil dat mensen ook kunnen kijken naar informatieve programma’s en cultuur.
C
Publieke omroepen zijn allemaal gekoppeld aan een politieke partij.
D
Publieke omroepen zijn op een ouder publiek gericht.

Slide 33 - Quizvraag

De Mediawet is er voor:
A
Commerciële omroep
B
Publieke omroep
C
Beide
D
Beide niet

Slide 34 - Quizvraag

4. Publieke omroepen moeten volgens de Mediawet programma’s maken voor verschillende …………….
Welk woord is weggelaten?
A
doelgroepen.
B
adverteerders.
C
provincies.
D
bronnen

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Tekstslide

Huiswerk
Lezen: 5.2 Verschillende soorten media(blz.72 en 73)
Maken online: 5.2 vraag 9 t/m 13

Slide 37 - Tekstslide