Hoofdstuk 14 Werktuigen

H10 Werktuigen
Samenvatting 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeNatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H10 Werktuigen
Samenvatting 

Slide 1 - Tekstslide

14.1 Krachten
  • Je kunt beschrijven welke effecten krachten op een voorwerp kunnen hebben.
  • Je kunt de grootte van een kracht meten met een geschikte krachtmeter.
  • Je kunt een kracht tekenen als een vector, volgens een gegeven krachtenschaal.
  • Je kunt de krachten benoemen die in een gegeven situatie op een voorwerp werken.
  • Je kunt de zwaartekracht berekenen die op een voorwerp werkt.

Slide 2 - Tekstslide

Effecten van een kracht
Een kracht kan de vorm van een voorwerp veranderen
 Een kracht kan de richting van een voorwerp veranderen
 Een kracht kan de snelheid van een voorwerp veranderen

Slide 3 - Tekstslide

Kracht meten
Krachten meten we met een krachtmeter

Slide 4 - Tekstslide

Krachten tekenen
• de lengte van de pijl geeft de grootte van de kracht aan;
• de richting van de pijl geeft de richting van de kracht aan;
• het beginpunt van de pijl geeft het aangrijpingspunt van de kracht aan.

Slide 5 - Tekstslide

Soorten krachten
  • Zwaartekracht
  • Spankracht
  • Normaalkracht
  • Spierkracht
  • Veerkracht 

Slide 6 - Tekstslide

14.2 Hefbomen
  • Je kunt het draaipunt en de armen van een hefboom herkennen.
  • Je kunt bij werktuigen beschrijven hoe je met een kleine kracht een grote kracht uitoefent.
  • Je kunt bepalen hoeveel keer een werktuig de kracht vergroot die erop werkt.
  • Je kunt verschillende soorten hefbomen herkennen.

Slide 7 - Tekstslide

Draaipunt
Het draaipunt is waar de hefboom over draait
De arm is de afstand tot het draaipunt.
Lastarm is kort
Werkarm is lang

Slide 8 - Tekstslide

Eenvoudige Hefboom
a. Niet in evenwicht.
b. Is wel in evenwicht
c. Niet in evenwicht.

Evenwicht is dus als de kracht en de arm aan beide kanten gelijk is. 

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoelen 14.3
Je kunt het verschil tussen vaste en losse katrollen beschrijven.
Je kunt het verschil tussen een takel en een katrol uitleggen.
Je kunt uitleggen hoe je de kracht met een takel kunt verminderen.
Je kunt berekenen hoeveel de hijskracht door een takel wordt vergroot.
Je kunt berekenen hoeveel de hijsafstand door een takel wordt verminderd.

Slide 10 - Tekstslide

De vaste katrol


Een vaste katrol draait de kracht om. Je herkent een vaste katrol aan het feit dat hij VAST zit.


Slide 11 - Tekstslide

Vaste katrol
Bij een vaste katrol is de spierkracht gelijk aan de zwaartekracht.
Haal je b.v. 3 m touw in, dan gaat de last ook 3 m omhoog. 
Het voordeel is dat je omlaag kan trekken.

Slide 12 - Tekstslide

De losse katrol
  • Een losse katrol maakt ons sterker.
  • De last wordt verdeeld over het aantal touwen waaraan de katrol hangt.

Slide 13 - Tekstslide

Takel
Vaste katrol met losse katrol: verdeelt het gewicht over hoeveel katrollen je toevoegd. 

Slide 14 - Tekstslide

Takel
Een takel heeft een vaste
en een losse katrol.

Haal je 3 m touw in, dan gaat de last de helft (1,5 m) omhoog.
Je benodigde spierkracht is maar de helft.

Slide 15 - Tekstslide

Katrol / Takel
Als een voorwerp aan N stukken touw hangt;

 -> hijskracht wordt N keer zo groot
 -> hijsafstand wordt N keer zo klein

Slide 16 - Tekstslide



Slide 17 - Tekstslide

14.4 Druk
Startopdracht: 

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoelen 14.4
Je kunt uitleggen hoe de druk op een ondergrond verandert, als grootte van de oppervlakte of de kracht verandert.
Je kunt de druk van een voorwerp op een ondergrond berekenen.
Je kunt eenheden van druk omrekenen.
Je kunt situaties noemen waarbij een kleine druk van belang is.
Je kunt situaties noemen waarbij een grote druk van belang is.

Slide 19 - Tekstslide

Druk
Hoe meer banden des te beter de kracht wordt verdeeld

Kracht
Oppervlakte

Slide 20 - Tekstslide

Druk
Druk meet je in N/m2

Hoe groter het oppervlakte hoe kleiner de druk!

Slide 21 - Tekstslide

Druk berekenen
p = druk in N/m2
F = kracht in N
A = oppervlakte in m2

Slide 22 - Tekstslide

Druk vergroten

Slide 23 - Tekstslide