wk 43: les 1+2

Dinsdag 20 oktober - V1a
Vandaag
  • 10 minuten stillezen
  • Herhaling werkwoordspelling
  • Aan de slag!

  • 10 minuten stillezen
  • Herhaling fictie
  • Aan de slag!





timer
10:00
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Dinsdag 20 oktober - V1a
Vandaag
  • 10 minuten stillezen
  • Herhaling werkwoordspelling
  • Aan de slag!

  • 10 minuten stillezen
  • Herhaling fictie
  • Aan de slag!





timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les werkwoordspelling heb je...
...geleerd wat het onvoltooid deelwoord is.

Slide 2 - Tekstslide

Deze les ga je...
...de werkwoordsvormen herhalen.
...de spellingsregels die daarbij horen herhalen.
...oefenen met het zelf maken van zinnen.

Slide 3 - Tekstslide

Welke 4 werkwoordsvormen
hebben we voor de
vakantie behandeld?

Slide 4 - Woordweb

4 werkwoordsvormen
  • Persoonsvorm (tt of vt)
  • Infinitief (hele werkwoord)
  • Voltooid deelwoord
  • Onvoltooid deelwoord

Slide 5 - Tekstslide

Hoe herken je
de persoonsvorm?

Slide 6 - Woordweb

Persoonsvorm
Persoonsvorm (pv) - het enige werkwoord dat van tijd en getal kan veranderen. Als er maar één werkwoord in de zin zit, is dat altijd de persoonsvorm.

Heb jij je huiswerk af?
Heb jij je huiswerk gemaakt?
Ik geef hem een cadeau.
Ik heb hem een cadeau gegeven.



Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
ik-vorm (+ t)
infinitief (wij-vorm)

"lopen" als trucje invullen.

Ik loop - hij loopt
Ik word - hij wordt
Ik beantwoord - hij beantwoordt


Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm in de verleden tijd
ik-vorm + te(n)
ik-vorm + de(n)

Gisteren rustte ik uit van een voetbaltraining. (ik-vorm + te)
Gisteren beantwoordde ik mijn mail. (ik-vorm + de)




Slide 9 - Tekstslide

Leg uit wat een infinitief is.

Slide 10 - Open vraag

Infinitief
Infinitief (inf) - hele werkwoord. Komt nooit alleen, er staat altijd een persoonsvorm bij.

! Pv gaat boven inf !

Wij lopen naar school.              lopen = pv
Wij gaan naar school lopen.  lopen = inf, gaan = pv

Slide 11 - Tekstslide

Hoe herken je
het voltooid deelwoord?

Slide 12 - Woordweb

Voltooid deelwoord
Voltooid deelwoord (vdw) - Komt nooit alleen, staat altijd samen in de zin met een vorm van hebben, zijn of worden (de persoonsvorm).

Hoe weet je of het voltooid deelwoord op een -d of een -t eindigt?
  •     Maak het woord langer in de vertelden tijd
  •     Gebruikt 'T eX KoFSCHiP

Slide 13 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord staat altijd samen in de zin met een vorm van hebben, zijn of worden (de persoonsvorm).

Het gebeurt vandaag.   (gebeurt = persoonsvorm)
Het is vandaag gebeurd. (gebeurd = voltooid deelwoord)

Ik beantwoord de mail.    (beantwoord = persoonsvorm)
Ik heb de mail beantwoord.   (beantwoord = voltooid deelwoord)

Ik vertel een verhaal.   (vertel = persoonsvorm)
Ik heb een verhaal verteld.    (verteld = voltooid deelwoord)

Slide 14 - Tekstslide

Hoe schrijf je het onvoltooid deelwoord?

Slide 15 - Open vraag

Onvoltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord (odw) - Je bent ergens mee bezig, schrijf altijd infinitief + d.

  •     Huilend rende ze de klas uit.
  •     Lachend rende ze de klas uit.
  •     Niezend rende ze de klas uit.

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag!
Op de volgende slides vind je vragen over de verschillende werkwoordsvormen. Beantwoord deze vragen
(slide 18 t/m 27).

Slide 17 - Tekstslide

Maak een zin waarin 'worden' de persoonsvorm is.

Slide 18 - Open vraag

Maak een zin waarin 'worden' het voltooid deelwoord is.

Slide 19 - Open vraag

Maak een zin waarin 'worden' de infinitief is.

Slide 20 - Open vraag

Maak een zin met een onvoltooid deelwoord.

Slide 21 - Open vraag

Maak een zin met een persoonsvorm en een voltooid deelwoord.

Slide 22 - Open vraag

Maak een zin met een persoonsvorm en een infinitief.

Slide 23 - Open vraag

Lesdoel behaald? Ik kan de 4 werkwoordsvormen herkennen en benoemen.
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quizvraag

Lesdoel behaald? Ik kan zelf zinnen maken met de gegeven werkwoordsvormen.
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quizvraag

Maak nu deze vragen in Learnbeat
  • Ga naar Learnbeat en log in in
  • Ga naar Blok 4, Spelling 4.3, ga naar A Weet je het nog?
  •  Maak vraag 2 t/m 5

  • Ga naar Blok 5, Spelling 5.3, ga naar A Weet je het nog?
  •  Maak vraag 3 + 4

  • Ga naar Blok 6, Spelling 6.3, ga naar A Weet je het nog?
  • Maak vraag 2 + 3

Slide 26 - Tekstslide

Einde van deze les

Slide 27 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen
fictie en non-fictie? En realistisch en niet-realistisch?

Slide 28 - Woordweb

Fictie en non-fictie
Fictie
Verzonnen verhalen over gebeurtenissen en mensen, die bedacht zijn door de schrijver (leesboek, stripverhaal, film, gedicht).

Non-fictie
Verhalen over de werkelijkheid, met feiten over (echte) mensen en (echte) gebeurtenissen. De schrijver heeft het niet bedacht/verzonnen. Het is echt gebeurd (krantenbericht, journaal) of geeft informatie (schoolboek).

Slide 29 - Tekstslide

Realistisch en niet-realistisch
Realistisch
Een schrijver verzint mensen en gebeurtenissen die erg lijken op de werkelijkheid, die echt zouden kunnen gebeuren

Niet-realistisch
Een schrijver verzint een verhaal met mensen en gebeurtenissen, die in werkelijkheid niet kunnen gebeuren. 

Slide 30 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak de vragen op de volgende slides
Maak 31 t/m slide 51.

Slide 31 - Tekstslide

Fictie en non-fictie
Op de volgende slide staat een nieuwsbericht (non-fictie). Herschrijf dit nieuwsbericht, zodat het fictie wordt.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Herschrijf hier het nieuwsbericht, zodat het fictie wordt.

Slide 34 - Open vraag

Hoe kun je een hoofdpersoon herkennen?

Slide 35 - Open vraag

Hoofdpersonen, bijfiguren (medespeler, figurant)
Hoofdpersoon
Van een hoofdpersoon kom je het meeste te weten: je leest wat hij doet, denkt, voelt.
Het grootste deel van het verhaal beleef je door de ogen van de hoofdpersoon.
De hoofdpersoon heeft altijd een belangrijk probleem of een opdracht.

Bijfiguur
Over bijfiguren kom je minder te weten. Je leert ze minder goed kennen dan de hoofdpersoon.
Bijfiguren kun je onderverdelen in:
  • Medespeler: spelen een rol in de gebeurtenissen. Vaak die van helper of tegenstander en hebben hierdoor ook een doel. Soms verandert de rol. Dat maakt het verhaal verrassend en zorgt voor spanning.
  •  Figurant: zijn alleen maar vulling voor het verhaal.

Personages beschrijven: uiterlijk, karaktereigenschappen, onderlinge relaties.


Slide 36 - Tekstslide

Hoofdpersonen en bijfiguren
Bekijk het fragment op de volgende slide.

  • Wie is de hoofdpersoon? Waarom? Beschrijving (uiterlijk, karaktereigenschappen, onderlinge relaties)?

  • Wie is/zijn de bijfiguren? Waarom? Beschrijving (uiterlijk, karaktereigenschappen, onderlinge relaties)?

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

1. Wie is de hoofdpersoon?
2. Waarom?
3. Beschrijving (uiterlijk, karaktereigenschappen, onderlinge relaties)

Slide 39 - Open vraag

1. Wie is de bijfiguur?
2. Waarom?
3. Beschrijving (uiterlijk, karaktereigenschappen, onderlinge relaties)

Slide 40 - Open vraag

Welke genres ken je?

Slide 41 - Open vraag

Hoe noem je dit soort woorden die je kunt gebruiken om je leeservaring te beschrijven:

'interessant, laat me meeleven, spannend, griezelig, geheimzinnig, leest makkelijk'.
A
meningwoorden
B
beoordelingswoorden
C
fantasiewoorden
D
fictiewoorden

Slide 42 - Quizvraag

Slide 43 - Tekstslide

Zoek drie beoordelingswoorden

Slide 44 - Tekstslide

Noteer de 3 beoordelingswoorden van de vorige slide.

Slide 45 - Open vraag

Zoek de beoordelingswoorden
"Woltz is een van de beste kinderboekenschrijvers van dit moment, omdat ze een voortreffelijke stijl - eigentijds, spitsvondig, vlot, originele beelden en psychologische diepgang combineert met een filmisch en humorvol avontuur, dat heel veel kinderen aanspreekt.

Volgens dat succesrecept is ook haar nieuwste boek geschreven. In 'Alaska' draait het om Sven en Parker, die elkaar in een verse brugklas treffen. Sven heeft epilepsie en haat dat: "Als er een sport was die epilepsie heette, dan zou ik echt nooit van mijn leven op epilepsie gaan." Hij is vastbesloten niet 'die zielige jongen' te worden. Sterk hoe Woltz dit voornemen koppelt aan het gevoel dat elke brugklasser herkent: erbij willen horen, bang zijn dat je eigenaardigheden je tot outsider maken.

Er ontstaat een gesprek, waarin Sven en Parker ontdekken iets belangrijks gemeen te hebben. Sinds de overval vraagt Parker zich angstig af hoe mensen dat doen: leven terwijl ze weten dat er elk moment iets ergs kan gebeuren. Sven worstelt met een vergelijkbaar probleem: hoe kun je leven als je elk moment een epileptische aanval kunt krijgen?

Zo vlecht Woltz knap een lijn over acceptatie en vertrouwen door dit avontuurlijke feelgood-verhaal, dat minstens zo goed is als 'Gips'.

Slide 46 - Tekstslide

Noteer de beoordelingswoorden van de vorige slide.

Slide 47 - Open vraag

'Leuk' of 'stom' zijn geen beoordelingswoorden!

Slide 48 - Tekstslide

Beoordelingswoorden

Welke 3 beoordelingswoorden passen bij dit fragment?
Leg ieder beoordelingswoord uit. Vul je antwoord in op de volgende slide.

Slide 49 - Tekstslide

Welke 3 beoordelingswoorden passen bij dit fragment?
Leg ieder beoordelingswoord uit.

Slide 50 - Open vraag

Einde van deze les
Je mag nu verder lezen in je leesboek.

Slide 51 - Tekstslide