In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
das große Deutschland-Quiz
die Klasse 2
Slide 1 - Tekstslide
die Themen
Geografie (5 Fragen)
Landeskunde (8 Fragen)
Wörter (6 Fragen)
Grammatik (4 Fragen)
Musik (4 Fragen)
Slide 2 - Tekstslide
Geografie
Slide 3 - Tekstslide
Frage 1: Wieviele Einwohner (=inwoners) hat Deutschland?
A
83 Millionen
B
86 Millionen
C
81,3 Millionen
Slide 4 - Quizvraag
Frage 2: Wieviele Bundesländer (=deelstaten) hat Deutschland?
A
9
B
12
C
16
D
18
Slide 5 - Quizvraag
Frage 3: Duits is de meest gesproken taal in Europa. Dat mensen in Zwitserland en Oostenrijk ook Duits praten, weet iedereen. Maar waar wordt het nog meer als moedertaal gesproken?
A
In Italië, België en Luxemburg
B
In Denemarken, Italië en
Liechtenstein
C
In Zweden, Spanje en Luxemburg
Slide 6 - Quizvraag
Frage 4: Wie heißt der höchste Berg Deutschlands?
A
Feldberg
B
Zugspitze
C
Matterhorn
D
Hohe Acht
Slide 7 - Quizvraag
Frage 5: Wie viele Nachbarländer (=buurlanden) hat Deutschland?
A
9
B
8
C
7
Slide 8 - Quizvraag
Landeskunde
Slide 9 - Tekstslide
Frage 1: wie heißt diese Torte?
A
Schwarzwälder-Kirsch
B
Bienenstich
C
Süßer Kirschenmichel
Slide 10 - Quizvraag
Frage 2: Duitsland is ____ keer groter dan Nederland.
A
6
B
5
C
10
D
9
Slide 11 - Quizvraag
Frage 3: Wat is het grootste pretpark in Duitsland?
A
Wunderland Kalkar
B
Movie Park Germany
C
Europapark
Slide 12 - Quizvraag
Frage 4: Het 'Oktoberfest' is ____
A
een 'koningsdag' in heel Duitsland
B
een groot volksfeest in de stad München.
C
een schoolfeest in oktober
D
carnavalsoptocht in de stad Keulen
Slide 13 - Quizvraag
Frage 5: Wat krijg je als je in Duitsland een ''Frikadelle'' bestelt? Een ..
A
Braadworst met saus
B
Soort platte gehaktbal
C
Frikandel met mayonaise
Slide 14 - Quizvraag
Frage 6: wie heißt diese Kuchen?
A
Berliner bol
B
Pretzel
C
Bienenstich
Slide 15 - Quizvraag
Frage 7: Welke drie merken zijn Duits?
A
Ikea, Facebook en Chanel
B
Dr. Oetker, Adidas en Porsche
C
Apple, Porsche en Nike
Slide 16 - Quizvraag
Frage 8: Hier staan vier automerken. Welk automerk komt niet uit Duitsland?
A
BMW
B
Toyota
C
Mercedes
D
Volkswagen
Slide 17 - Quizvraag
Wörter
Slide 18 - Tekstslide
Frage 1: Wie schreibt man das Wort ''zomervakantie'' auf Deutsch?
A
der Sommerurlaub
B
die Sommerferien
C
die Ferien
D
Der Urlaub
Slide 19 - Quizvraag
Frage 2: Was bedeutet das Wort ''der Stau''?
A
de file
B
het ongeluk
C
de wegwerkzaamheden
D
de parkeerplaats
Slide 20 - Quizvraag
Frage 3: Wie schreibt man das Wort ''het vliegtuig'' auf Deutsch?
A
der Flieger
B
die Flugzeuge
C
das Flugzeug
Slide 21 - Quizvraag
Frage 4: Wie schreibt man ''achtendertig minuten'' auf Deutsch?
A
achtundreißig Minuten
B
acht und dreißig Minuten
C
achtunddreißig Minuten
Slide 22 - Quizvraag
Frage 5: Wie übersetzt man ''wat doe je in de vakantie?'' ins Deutsche?
A
Was macht du in den Ferien?
B
Was machst du in den Ferien?
C
Was machst er in den Ferien?
Slide 23 - Quizvraag
Frage 6: Duits is de meest gesproken moedertaal in de Europese Unie.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 24 - Quizvraag
Grammatik
Slide 25 - Tekstslide
Frage 1: Welcher Satz ist richtig?
A
Ich muss zur Toilette
B
Ich soll zur Toilette
Slide 26 - Quizvraag
Frage 2: Welcher Satz ist richtig?
A
Ist dieses Zimmer für ich?
B
Ist dieses Zimmer für mich?
Slide 27 - Quizvraag
Frage 3: Welchem Land gehört zu diese Flagge?
A
Östereich
B
Osterreich
C
Österreich
Slide 28 - Quizvraag
Frage 4: Welcher Satz ist richtig?
A
Tom spielst draußen
B
Tom spielt draußen
Slide 29 - Quizvraag
Musik
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Video
Frage 1: Wie heißt dieses Lied?
A
Atemlos durch die Nacht
B
Durch die Nacht
C
Atemlos
Slide 32 - Quizvraag
Slide 33 - Video
Frage 2: Wie viele Länder nennt der Sänger in dem Lied?
A
184 Länder
B
194 Länder
C
174 Länder
Slide 34 - Quizvraag
Frage 3: Wie heißt diese deutsche Band?
A
Lord of the Lost
B
Rammstein
C
Mark Forster
Slide 35 - Quizvraag
Slide 36 - Video
Frage 4: Welche zwei Sprachen (=talen) werden in dem Lied gesungen?