Oefentoets Hoofdstuk 1 Woordjes A en B

Je gaat nu een oefentoets maken
De toets "loopt" in een willekeurige volgorde; 
Dus de dia's kunnen door elkaar grammatica of woordenschat bevatten 
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Je gaat nu een oefentoets maken
De toets "loopt" in een willekeurige volgorde; 
Dus de dia's kunnen door elkaar grammatica of woordenschat bevatten 

Slide 1 - Tekstslide

Waar

Slide 2 - Open vraag

werken

Slide 3 - Open vraag

(geen) idee

Slide 4 - Open vraag

de letters

Slide 5 - Open vraag

aanvinken

Slide 6 - Open vraag

betekenen

Slide 7 - Open vraag

beantwoorden

Slide 8 - Open vraag

Nederland

Slide 9 - Open vraag

het woord

Slide 10 - Open vraag

de woorden

Slide 11 - Open vraag

de vraag

Slide 12 - Open vraag

erste (D-N)

Slide 13 - Open vraag

fragen (D-N)

Slide 14 - Open vraag

hören

Slide 15 - Open vraag

besser

Slide 16 - Open vraag

schön

Slide 17 - Open vraag

unterstreichen

Slide 18 - Open vraag

Viel Spaß!

Slide 19 - Open vraag

wie (wie is dat)

Slide 20 - Open vraag

waarom

Slide 21 - Open vraag

waarnaartoe

Slide 22 - Open vraag

de letter

Slide 23 - Open vraag

Hoe heet jij?

Slide 24 - Open vraag

Wie ben jij?

Slide 25 - Open vraag

Hoe oud ben je?

Slide 26 - Open vraag

Waar kom je vandaan?

Slide 27 - Open vraag

Waar woon je?

Slide 28 - Open vraag

Grammatica

Slide 29 - Tekstslide

Ich .... Lehrer. (sein)
A
sind
B
bin
C
seid
D
bist

Slide 30 - Quizvraag

Ihr .... gut gearbeitet. (haben)
A
habt
B
haben
C
hat
D
hast

Slide 31 - Quizvraag

Wir .... Hausaufgaben gemacht. (haben)
A
hat
B
habe
C
habt
D
haben

Slide 32 - Quizvraag

Lisa ..... krank (sein)
A
bist
B
sind
C
ist
D
bin

Slide 33 - Quizvraag

Ihr ... zu spät (sein)
A
seid
B
sind
C
bin
D
bist

Slide 34 - Quizvraag

Ich ... etwas gemacht (haben)
A
haben
B
habe
C
habt
D
hat

Slide 35 - Quizvraag

Haben: ich
A
habe
B
hast
C
habt

Slide 36 - Quizvraag

Sein: du
A
bist
B
bin
C
sind
D
hast

Slide 37 - Quizvraag

haben: wir
A
habt
B
habe
C
haben
D
sind

Slide 38 - Quizvraag

sein: ihr
A
sind
B
seit
C
seid
D
ist

Slide 39 - Quizvraag

haben: ihr
A
haben
B
habt
C
habe
D
hast

Slide 40 - Quizvraag

sein: Sie
A
seid
B
ist
C
sind
D
war

Slide 41 - Quizvraag

haben: sie (mv)
A
habt
B
haben
C
hat
D
sind

Slide 42 - Quizvraag

het werkwoord 'werden'
ich
du
e/s/e
wir
ihr
sie/Sie
werde
wirst
wird
werden
werdet
werden

Slide 43 - Sleepvraag

werden
Ihr ....... das jetzt sagen!
A
wird
B
werdet
C
werden
D
werde

Slide 44 - Quizvraag

welke 2 betekenissen heeft werden?

Slide 45 - Open vraag

werden
Du ........... morgen 10 oder?
A
werde
B
wirst
C
werdest
D
wird

Slide 46 - Quizvraag

Weil er immer gesund isst, ist Tom sehr groß ................... (werden)

Slide 47 - Open vraag

Slide 48 - Tekstslide