1.8 Spelling en 1.5 Woorden

Welkom!
Pak je werkboek, dicteeschrift en een pen/potlood
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je werkboek, dicteeschrift en een pen/potlood

Slide 1 - Tekstslide

Planning:
- Toets inplannen
- Uitleg toets
- Uitleg spelling
- Uitleg woorden
- Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

PTD 1.5 Woorden, 1.7 Grammatica en 1.8 Spelling

Maandag 13 november

Slide 3 - Tekstslide

Wat moet je leren voor de toets?
Alle blauwe leerteksten uit 1.5, 1.7 en 1.8. De toets gaat dan over:
- Betekenis van 26 woorden
- Samenstelling
- Persoonsvorm
- Zinsdelen
- Onderwerp
- Leestekens
- Tegenwoordige tijd van werkwoorden
- Onregelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd
- 10 dicteewoorden

Slide 4 - Tekstslide

1.8 Spelling dicteewoorden
Pak je dicteeschrift en een pen

Slide 5 - Tekstslide



1. flauw
2. eenvoudig
3. nauwkeurig
4. verhouding
5. betrouwbaar


6. kauwgom
7. inhoud
8. toeschouwer
9. trauma
10. enthousiast
Woord fout geschreven?
Schrijf het drie keer goed op.
Tijdens de toets krijg je ook een dictee. Je moet de woorden dan correct opschrijven. De betekenis van deze woorden hoef je niet te weten. 

Slide 6 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd van werkwoorden
Vervoeg de volgende werkwoorden in je schrift. Schrijf ook de stam op.
- werken, verhuizen, worden

Voorbeeld:
ik                        loop
jij                        loopt
hij/zij/het       loopt
wij/jullie/zij   lopen
Loop                jij?


Slide 7 - Tekstslide

werken
ik                              werk
jij                              werkt
hij/zij/het             werkt
wij/jullie/zij         werken

Werk jij?
stam = werk

Slide 8 - Tekstslide

verhuizen
ik                               verhuis
jij                               verhuist
hij/zij/het              verhuist
wij/jullie/zij          verhuizen

Verhuis jij?
stam = verhuiz

Slide 9 - Tekstslide

worden
ik                                word
jij                                wordt
hij/zij/het               wordt
wij/jullie/zij           worden

Word jij?
stam = word

Slide 10 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden
- 6 onregelmatige werkwoorden
- bij hij/zij/het komt geen -t achter de ik-vorm
- hebben, zijn, kunnen, zullen, willen en mogen

Slide 11 - Tekstslide

Samenstellingen
Een woord dat uit twee of meer aparte woorden bestaat, heet een samenstelling. 
sport + tas = sporttas

Om een goede samenstelling te maken, moet er soms een letter bij of af. 
talent + jacht = talentenjacht (-en erbij)
training + broek = trainingsbroek (-s erbij)
tekenen + talent = tekentalent (-en eraf)

Slide 12 - Tekstslide

Samenstellingen
Let op het laatste woord van de samenstelling.

- Het is belangrijk voor de betekenis:
sporttas = soort tas
tafeltennistafel = soort tafel

- Het bepaald het lidwoord:
het talent + de jacht = de talentenjacht

Slide 13 - Tekstslide

Weektaak
1.7 Grammatica: opdr. 4 t/m 21 (was afgelopen week weektaak)
1.8 Spelling: opdr. 2, 4 t/m 7, 9 t/m 17 (steropdrachten* mag je overslaan)

Klaar? 
1.5 Woorden: opdr. 5 t/m 18 
Test jezelf 1.5, 1.7 en 1.8


Volgende week heb je ook 1.7 Grammatica af (was weektaak van deze we

Slide 14 - Tekstslide