Oefentoets havo/vwo4 periode 2

Oefentoets Duits
Goed van je dat je deze oefentoets gaat maken, zodat je weet wat op 14 februari bij de echt toets kunt verwachten! 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets Duits
Goed van je dat je deze oefentoets gaat maken, zodat je weet wat op 14 februari bij de echt toets kunt verwachten! 

Slide 1 - Tekstslide

In deze toets worden onderstaande leerdoelen getoetst
- ik ken de modale werkwoorden uit mijn hoofd en kan deze gebruiken (müssen, sollen, dürfen, mögen, wissen, können, wollen)
- ik ken de 9 keuzevoorzetsels uit mijn hoofd (N-D)
- ik weet hoe ik na een keuzevoorzetsel de juiste naamval moet kiezen. (WO of WOHIN)
- ik ken de woordjes uit Quizlet (zie Classroom)

Slide 2 - Tekstslide

De vragen 1 t/m 10 gaan over onderstaand leerdoel:
-  ik ken de modale werkwoorden uit mijn hoofd en kan deze gebruiken (müssen, sollen, dürfen, mögen, wissen, können, wollen)

Slide 3 - Tekstslide

1. Er __________
(kunnen) ausgezeichnet Deutsch und Französisch.
A
kannt
B
kann
C
könn
D
könnt

Slide 4 - Quizvraag

2.(willen) _____du jetzt schon nach Hause?
A
wollst
B
willst
C
will
D
woll

Slide 5 - Quizvraag

3. Ich __________
(müssen) mir das noch mal überlegen.
A
musse
B
müsse
C
muss
D
müss

Slide 6 - Quizvraag

4. (lusten) _____du keinen Fisch?
A
mag
B
mög
C
mögst
D
magst

Slide 7 - Quizvraag

5. Wir sind gestraft und_______(mogen)
heute Abend nicht mit unseren Freunden verabreden.
A
darft
B
dürft
C
dürfen
D
darfen

Slide 8 - Quizvraag

6. (weten)______Sie, wie das Mädchen heißt?
A
weißt
B
wisst
C
weißen
D
wissen

Slide 9 - Quizvraag

7. Nein, das _______(weten) ich nicht.
A
wisse
B
weiße
C
weiß
D
wiss

Slide 10 - Quizvraag

8. Von wem (weten) _______ihr das denn wieder?

A
wisst
B
weißt
C
weiß
D
wiss

Slide 11 - Quizvraag


9. (mogen)__________ ich mal kurz die Zeitung haben?
A
mag
B
darf
C
dürf
D
möge

Slide 12 - Quizvraag

10. Weshalb________(houden van) er seinen Lehrer denn eigentlich nicht?
A
möge
B
magst
C
mag
D
mögt

Slide 13 - Quizvraag

De vragen 11 t/m 20 gaan over onderstaand leerdoel:
- ik ken de 9 keuzevoorzetsels uit mijn hoofd (N-D)
- ik weet hoe ik na een keuzevoorzetsel de juiste naamval moet kiezen. (WO of WOHIN)

Slide 14 - Tekstslide

11. Die Jacke hängt (boven de )_______Stuhl (der).
A
über den
B
über dem
C
zwischen den
D
zwischen dem

Slide 15 - Quizvraag

12. Er setzte sich (op de)____________freien Platz. (der)
A
auf das
B
auf die
C
auf den
D
auf dem

Slide 16 - Quizvraag

13. . Martin hängt das Bild (naast de)____________Kalender (der)
A
neben dem
B
neben den
C
neben das
D
neben die

Slide 17 - Quizvraag

14. Der Kaffee steht schon (op de)____________ Tisch.
A
auf den
B
auf das
C
auf die
D
auf dem

Slide 18 - Quizvraag

15. Meine Tante ist krank.Ich gehe heute (naar het) Krankenhaus
A
in die
B
in dem
C
in das
D
nach dem

Slide 19 - Quizvraag

16. Ich möchte (naar het) Theater gehen.Kommst du mit?
A
in die
B
nach dem
C
in dem
D
in das

Slide 20 - Quizvraag

17. Morgen bleibe ich bis 13:00 Uhr ( in de) Schule
A
in dem
B
in der
C
in die
D
in das

Slide 21 - Quizvraag

18. Wohin sollen wir heute Abend gehen? Gehen wir (naar het) Restaurant?
A
in das
B
in dem
C
in der
D
in die

Slide 22 - Quizvraag

19. Ok, gute Idee! Wir können (in het) Restaurant essen
A
in dem
B
in das
C
in die
D
in der

Slide 23 - Quizvraag

20. Wo arbeitet Claudia? ______Eiscafé? (das)
A
in der
B
in den
C
in dem
D
in das

Slide 24 - Quizvraag

De vragen 20 t/m 30 gaan over onderstaand leerdoel:
- ik ken de woordjes uit Quizlet (zie Classroom)

Let daarbij op de juiste manier van schrijven! Zelfstandige naamwoorden schrijf je ALTIJD met een hoofdletter!

Slide 25 - Tekstslide

21. Übersetze ins Deutsche:
'Over een week ga ik naar het buitenland'

Slide 26 - Open vraag

22. Übersetze ins Deutsche:
'elke dag ga ik naar school'

Slide 27 - Open vraag

23.Übersetze ins Deutsche:
'de supermarkt en het zwembad zijn in de buurt'

Slide 28 - Open vraag

24. Übersetze ins Deutsche:
'Het schilderij hangt aan de muur'

Slide 29 - Open vraag

25. Übersetze ins Deutsche:
'In mijn slaapkamer is een televisie'

Slide 30 - Open vraag

26. Übersetze ins Deutsche:
Elke week was ik af en geef ik bloemen water

Slide 31 - Open vraag

27. Übersetze ins Deutsche:
In de woonkamer kijk ik televisie

Slide 32 - Open vraag

28. Übersetze ins Deutsche:
Mein vader kookt het avondeten maar ik lust het niet

Slide 33 - Open vraag

29. Übersetze ins Deutsche:
Ik ga op een maandag naar de bioscoop

Slide 34 - Open vraag

30. Übersetze ins Deutsche:
In mijn slaapkamer zit ik achter de computer

Slide 35 - Open vraag

Dit was de oefentoets!
Mooi dat je deze oefentoets hebt gemaakt en aanstaande donderdag bespreken we in de les de resultaten! Zorg dus dat je erbij bent! 

Lieber Gruß, meneer van der Beek!

Slide 36 - Tekstslide