Schrijfvaardigheid 4v

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Er geht die Kinder erziehen.

Wat moet in deze zin anders?

Slide 2 - Woordweb

Welcher Satz ist richtig?
A
Ich denke das er nicht viel tun wird.
B
Ich denke das, er nicht viel tun wird.
C
Ich denke, dass er nicht viel tun wird.
D
Ich denke dass, er nicht viel tun wird.

Slide 3 - Quizvraag

kies het juiste woord: er seht / er sieht
A
er seht
B
er sieht

Slide 4 - Quizvraag

Weet je waarom het 'er sieht' is?
Ja
Nee

Slide 5 - Poll

Vul de open plek aan: ‘ein gut.. Lehrer’

Slide 6 - Open vraag

Welke naamval krijgt ‘mit’?
A
2de
B
4de
C
3de
D
3de of 4de

Slide 7 - Quizvraag

Welke naamval krijgt 'in'?
A
2de
B
4de
C
3de
D
3de of 4de

Slide 8 - Quizvraag

En welke naamval komt dan het vaakst voor bij 'in'? 3de of 4de?
A
3de
B
4de

Slide 9 - Quizvraag

Welcher Satz ist richtig?
A
Ich habe keine Zeit um dir zu helfen.
B
Ich habe keine Zeit dir zu helfen.
C
Ich habe keine Zeit dich zu helfen.
D
Ich habe keine Zeit um dich zu helfen.

Slide 10 - Quizvraag

Wat moet ik de zin tussen:
mit …. Lehrerin?
A
die
B
dem
C
der
D
den

Slide 11 - Quizvraag

Ich denke ….. du gut sprechen kannst.

A
das
B
dass
C
, dass
D
Krankenwagen

Slide 12 - Quizvraag

2. …… hat blonde Haare.
A
Ich
B
Ihr
C
Er
D
Bihr

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer gebruik je 'denn' en wanneer 'dann'?

Slide 14 - Open vraag

Wat zijn alle vervoegingen van können ?

Slide 15 - Open vraag

Vertaal: Die Polizei kam und er wurde (naar de) ..... Knast (m) geschickt.

Slide 16 - Open vraag

Wat is de er-vorm van werden?

Slide 17 - Open vraag

Wat is goed? "Die Frau ... ihn"
A
verlasst
B
verlösst
C
verlässt
D
verlosst

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van festnehmen?
A
gefestnehmen
B
gefestnommen
C
festgenehmen
D
festgenommen

Slide 19 - Quizvraag

Ich denke, dass er … Geld (o) ausgraben wird.

Slide 20 - Open vraag

Welke zin is goed?
A
... , wodurch er seine Schuld kann ablösen.
B
..., wodurch er seine Schuld ablösen kann.

Slide 21 - Quizvraag

Wat moet het worden?
Das Geld liegt unter ein… Sporthalle (v).

Slide 22 - Open vraag

Vertaal het Nederlandse woord:
Ich denke, dass er das Geld ausgraben gaat.

Slide 23 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van verhaften?
Er wurde ... .

Slide 24 - Open vraag

Ich denke, dass er ….. Sporthalle abbrechen wird.
Wat moet er op de ……?
A
ihre
B
die
C
seine
D
deine

Slide 25 - Quizvraag

Er ist wieder in ….. Gefängnis (o).
Wat moet er op de ..... ?
A
das
B
dem
C
den
D
der

Slide 26 - Quizvraag

Het verschil tussen das en dass:
A
Das is mannelijk en dass is vrouwelijk.
B
Das hoort tussen zinnen en dass hoort bij een meervoudswoord.
C
Dass plakt zinnen aan elkaar en das hoort bij een onzijdig woord

Slide 27 - Quizvraag

Die Lehrerin ist verheiratet mit der gestorben Mann. Wat klopt er niet aan deze zin? Schrijf de juiste vormen op:

Slide 28 - Open vraag

WANN? 
WO?
WOHIN?
Am Freitag.
In den Niederlanden sind die Meschen sehr glücklich .
Ich fahre in die Schweiz.

Slide 29 - Sleepvraag

Präpositionen mit dem 4. Fall
Präpositionen met dem 3. Fall
Wechselpräpositionen
gegenüber
bei
außer
mit
durch
neben
über

Slide 30 - Sleepvraag

Richtig 
Falsch
Ich warte auf dem Bus.
Ich warte auf den Bus.
Ich habe Freude an das Hobby.
Ich habe Freude an dem Hobby. 
Ich freue mich auf dem Fest.
Ich freue mich auf das Fest.

Slide 31 - Sleepvraag