Zinsdelen en zinsopbouw

Zinsdelen en zinsopbouw
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zinsdelen en zinsopbouw

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de zin
Deze zin naar jij kijkt.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de zin
Deze zin naar jij kijkt.
Uuh wat?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

.
Zet de zinsdelen in de juiste volgorde.
Deze zin naar jij kijkt.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

.
Waarom is zinsopbouw belangrijk, denk je?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet ik wat zinsdelen en zinsopbouw met elkaar te maken hebben.
  • weet ik waarom een goede zinsopbouw belangrijk is.
  • heb ik de regels van de Nederlandse zinsopbouw (weer) helder.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belang van zinsopbouw
Bekijk de onderstaande drie zinnen:

  • Alleen hij zei dat hij van haar hield.
  • Hij zei alleen dat hij van haar hield.
  • Hij zei dat hij alleen van haar hield.

Wat bedoelt de schrijver met deze zinnen?
timer
1:00

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belang van zinsopbouw
Bekijk de onderstaande drie zinnen:

  • Alleen hij zei dat hij van haar hield. (niemand anders zei hetzelfde)
  • Hij zei alleen dat hij van haar hield. (verder zei hij niks anders)
  • Hij zei dat hij alleen van haar hield. (en van niemand anders)


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belang van zinsopbouw
Bekijk de onderstaande drie zinnen:

  • Alleen hij zei dat hij van haar hield. (niemand anders zei hetzelfde)
  • Hij zei alleen dat hij van haar hield. (verder zei hij niks anders)
  • Hij zei dat hij alleen van haar hield. (en van niemand anders)


Als je de zin anders opbouwt, verandert de betekenis (vaak)! Daarom is het belangrijk om de zin goed op te bouwen.
 Voor je het weet staat er iets wat je helemaal niet wilt zeggen...

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belang van zinsopbouw
Prima hier begrijpt staat jij wat.

Maar als de zin in de juiste volgorde staat, is dat een stuk makkelijker!

Slide 10 - Tekstslide

Conclusie: als je de zin anders opbouwt, betekent hij wat anders.
Belang van zinsopbouw
Prima hier begrijpt staat jij wat.

Maar als de zin in de juiste volgorde staat, is dat een stuk makkelijker!
Fun fact
Als je een nieuwe taal leert, moet je bijna altijd ook een nieuwe zinsopbouw leren.
De zinsopbouw die je al kent, kun je namelijk niet één op één overnemen naar de nieuwe taal. Dat is soms best lastig! Het helpt gelukkig als je je bewust bent van de verschillen tussen de zinsopbouw in je eerste taal en de taal die je aan het leren bent.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen en zinsopbouw
Een zin bestaat altijd uit verschillende (zins)delen. 
Deze delen zet je in een bepaalde volgorde om een zin te vormen. 
Dat noem je zinsopbouw.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen en zinsopbouw
Een zin bestaat uit minimaal 2 delen: 
Een onderwerp en een persoonsvorm.
Je begint met het onderwerp, gevolgd door de persoonsvorm.
  • Thirza zwemt.
  • Papa eet.
  • De hond slaapt.
  • De grote roze olifant poept.
Het onderwerp van de zin hangt samen met de persoonsvorm. De persoonsvorm geeft namelijk weer wat het onderwerp doet of overkomt. Een onderwerp kan bestaan uit meerdere woorden. 

Hoe vind je het onderwerp?

Zoek eerst de persoonsvorm op en stel dan de vraag 'wie of wat *persoonsvorm*? Het antwoord op die vraag is het onderwerp.

Bijvoorbeeld:
Het groene monster vliegt over de kerk.
Vliegt = persoonsvorm

Wie of wat vliegt? 
Het groene monster = onderwerp


De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Soms staan er meerdere werkwoorden in een zin. Welke is dan de persoonsvorm? Daar is een handig trucje voor! Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm. Dit werkt ook als er maar één werkwoord in de zin staat.

Bijvoorbeeld:
Mama leest ons elke avond voor.
Verleden tijd: Mama las ons elke avond voor.
Leest > las
Leest is dus de persoonsvorm.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen en zinsopbouw
Ook wil je soms iets zeggen over de tijd, manier of plaats. Waar, wanneer of hoe gebeurde iets? Deze zinsdelen zijn optioneel.

De standaard zinsopbouw van een Nederlandse zin is dan:
onderwerp - persoonsvorm - tijd - manier - plaats

Bijvoorbeeld:
Zara fietste gisteren heel snel naar huis.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zinsdelen in de juiste volgorde.
Je kunt de zinsdelen ook vaak in een verschillende volgorde zetten, terwijl dat niks veranderd aan de betekenis. Hier kun je dus mee spelen!
mijn zusje
slaapt
overmorgen
bij opa en oma

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Bedenk 3 zinnen met een 
onderwerp - persoonsvorm - tijd - (manier) plaats

Bijvoorbeeld:
Zara fietste gisteren heel snel naar huis.
timer
5:00

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

.
Welke ta(a)l(en) spreek je naast Nederlands?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Geef je papier aan je rechterbuurman/vrouw en vertaal de zinnen naar een andere taal die je spreekt.
 Wat is de volgorde van onderstaande zinsdelen in die taal? 

onderwerp - persoonsvorm - tijd - manier plaats
timer
5:00

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen en zinsopbouw
Als je een stuk schrijft, begin je niet elke zin met het onderwerp + persoonsvorm. Om een tekst lekker te laten lopen wil je verschillende zinsopbouwen afwisselen. In het Nederlands kun je tijd of een ander zinsdeel niet zomaar vooraan in de zin zetten. 

            Wat gebeurt er met het onderwerp en de persoonsvorm als je tijd vooraan in de zin zet?
  • Morgen gaat Thirza zwemmen.
  • Straks gaat Papa eten.
  • Gisteren lag de hond op de bank te slapen.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Geef je papier weer door aan je rechterbuurvrouw of buurman.
Verander de volgorde van de drie Nederlandse zinnen. 
Zet tijd vooraan.
timer
5:00

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen en zinsopbouw
De standaard zinsopbouw van een Nederlandse zin is:
onderwerp - persoonsvorm - tijd - manier - plaats
Maar het Nederlands heeft bijzondere werkwoorden. Sommige werkwoorden (niet alle) hebben namelijk een lijdend voorwerp. 
Bijvoorbeeld:
De bakker bakte gisteren een brood in de oven.

onderwerp - persoonsvorm - tijd - manier/lijdend voorwerp - plaats
Het lijdend voorwerp 'ondergaat' het werkwoord.

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen:
Wie/ wat + onderwerp + gezegde (alle werkwoorden in een zin)?

Voorbeeld:
De bakker bakt een brood.
Wie of wat bakt de bakker?
Een brood = lijdend voorwerp

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Jullie krijgen per groepje een stapel kaartjes met daarop zinsdelen. Maak in 5 minuten zoveel mogelijk goede zinnen. 
  • Voor elke goede zin krijgen jullie één punt. 
  • Voor elke goede zin langer dan een persoonsvorm en onderwerp krijgen jullie twee punten.
timer
5:00

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Schrijf de eerste versie van je biografie. Doe dit aan de hand van de levenslijn en de checklist uit de eerste les. 
Let daarbij op de zinsvolgorde. Speel hier gerust mee!
timer
1:00:00

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugkoppeling lesdoelen
  • Ik weet wat zinsdelen en zinsopbouw met elkaar te maken hebben.
  • Ik weet waarom een goede zinsopbouw belangrijk is.
  • Ik heb de regels van de Nederlandse zinsopbouw weer helder.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tot morgen!

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies