T3 - OV 5: Externe factoren

T3 OV5
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieSecundair onderwijs

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

T3 OV5

Slide 1 - Tekstslide

INTRODUCTIE
Als ondernemer kan je veel voorbereidingen treffen of doordachte beslissingen nemen om de ondernemingsrisico’s te beperken. 💭

Er zijn echter ook heel wat externe factoren die het ondernemersgebeuren positief of negatief kunnen beïnvloeden!  📈

Miljardair worden of failliet gaan, het is allemaal mogelijk!!! 💸

Slide 2 - Tekstslide

Externe factoren
  • Weer
  • Voorkeur van de consument
  • Energieprijzen
  • Grondstofprijzen
  • Concurrentie
  • Dalen van de invoerrechten
  • Belangrijkste factor = conjunctuur



Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn externe factoren?
A
Elementen van buiten af.
B
Grondstoffen buiten de fabriek.
C
Buitenlandse fabrieken.
D
Factoren die ondernemers beïnvloeden.

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent het ondernemersgebeuren?
A
Investeren in aandelen van Tesla.
B
Faillissement van onze onderneming.
C
Uitvoeren van bedrijfs-gerichte activiteiten.
D
Met opzet ontslaan van werknemers.

Slide 5 - Quizvraag

Noteer 4 externe factoren waarmee een ondernemer te maken kan krijgen.

Slide 6 - Woordweb

Opdracht
Lees het artikel op de volgende slide aandachtig. Let vooral op de externe factoren die worden opgenoemd en het verhaal erachter.

Som mij nadien de 2 factoren op en vertel mij of deze een positieve of een negatieve invloed hebben op het ondernemersgebeuren.


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Over welke 2 externe factoren gaat het artikel?

Slide 9 - Open vraag

Welke invloed hebben deze factoren op het ondernemersgebeuren?
A
Positieve invloed.
B
Negatieve invloed.
C
Geen invloed.
D
Ik weet het niet invloed.

Slide 10 - Quizvraag

De conjunctuur
Ondertussen weten wij dat onze samenleving gekenmerkt wordt door afwisselende economische goede en slechte tijden.

Plaats de volgende uitspraken bij de juiste economische tijd.

Slide 11 - Tekstslide

Economisch goede tijd
Economisch slechte tijd
“Als gevolg van de fetahype in Vlaanderen kan ons familiebedrijf ’t Kaasboerderijtje’ de vraag naar feta niet volgen. We moeten dringend 2 nieuwe werknemers en 1 nieuwe machine aanwerven om onze productie fetakaas te verhogen!” 

Slide 12 - Sleepvraag

Economisch goede tijd
Economisch slechte tijd
“Omwille van de Brexit is de vraag naar onze producten op de Britse markt enorm gezakt. Als ondernemer moeten wij lokaal snel ingrijpen of ons gaan focussen op een andere buitenlandse markt.” 

Slide 13 - Sleepvraag

Economisch goede tijd
Economisch slechte tijd
“Door de onzekerheid op vlak van tewerkstelling en buitenlandse reizen leggen heel wat gezinnen (die het financieel aankunnen) een spaarbuffer aan. Hierdoor rolt er de laatste tijd opmerkelijk minder geld. Veel (gezins-)aankopen worden tijdelijk uitgesteld.” 

Slide 14 - Sleepvraag

kenmerken van LAAGconjunctuur
  • geringe economische bedrijvigheid
  • export dalen
  • winsten nemen af
  • stijgende werkloosheid
  • bevriezen lonen
  • minder koopkracht bij de consumenten
  • minder productie in de bedrijven
  • opvangen door diversifiëring (meerdere producten verkopen) en spreiden van de risico’s

Slide 15 - Tekstslide

kenmerken van HOOGconjunctuur
  • grote economische bedrijvigheid
  • weinig werkloosheid
  • veel koopkracht bij de consumenten
  • veel productie in de bedrijven
  • nadeel: overbesteding (consumenten willen heel veel goederen, bedrijven kunnen niet volgen en gaan prijzen verhogen)
  • iedereen werkt = hoge lonen = hoge prijzen

Slide 16 - Tekstslide

recessie /  crisis
depressie
expansie
heropleving

Slide 17 - Tekstslide

Geef de definitie van het begrip "conjunctuur".

Slide 18 - Open vraag

Wanneer de groeilijn zich boven de trendlijn bevindt, spreekt men van .....
A
Italiaanse cultuur.
B
Hoogconjunctuur.
C
Hoogconstructeur.
D
Laagconjunctuur.

Slide 19 - Quizvraag

Wanneer de groeilijn zich onder de trendlijn bevindt, spreekt men van ...
A
Laagconjunctuur.
B
Laagconstructeur.
C
Hoogconjunctuur.
D
Bankencrisis.

Slide 20 - Quizvraag

Gevolgen van laagconjunctuur 
  • de productiecapaciteit => wordt niet volledig benut
  • vertrouwen van de ondernemers => daalt => minder investeringen
  • vertrouwen van de consument => daalt > bepaalde aankopen worden uitgesteld (vrees voor jobverlies)
  • werkgelegenheid => stijgt, ondernemingen besparen door beperken van loonkosten
  • omzet => daalt, luxe-producten worden niet meer gekocht
  • betalinginsproblemen

Slide 21 - Tekstslide

Welke gebeurtenis uit 2008 zorgde voor een slecht consumentenvertrouwen?
A
Bankencrisis. (Faillissement banken)
B
Eurocrisis. (Faillissement landen)
C
Mexicaanse griep.
D
Olympische Spelen in China.

Slide 22 - Quizvraag

Welke gebeurtenis uit 2012 zorgde voor een slecht consumentenvertrouwen?
A
Bankencrisis. (Faillissement banken)
B
Eurocrisis. (Faillissement landen)
C
Mexicaanse Griep.
D
Olympische Spelen in Engeland.

Slide 23 - Quizvraag

Welke gebeurtenis uit 2020 zorgde voor een slecht consumentenvertrouwen?
A
Bankencrisis. (Faillissement banken)
B
Eurocrisis. (Faillissement landen)
C
Coronavirus.
D
Olympische Spelen in Tokio.

Slide 24 - Quizvraag

Wat kan de overheid doen bij laagconjuctuur?
  • verlagen belastingen
  • loonkosten naar beneden halen
  • btw verlagen
  • uitstel van betaling geven aan bedrijven

Slide 25 - Tekstslide

Wat kan een bedrijf zelf doen bij laagconjunctuur?
  • verlagen van kosten door besparingen
  • nieuwe markten opzoeken waar wel veel vraag is
  • nieuwe producten op de markt brengen
  • niet toespitsen op 1 doelgroep

Slide 26 - Tekstslide

Hoe wordt hoog- of laagconjunctuur nu 'gemeten'? 
  • oprichtingsratio (aantal nieuw opgerichte bedrijven)
  • investeringsratio (hoeveel er geïnvesteerd wordt in bedrijven)
  • Belgische import en export
  • wijziging werkzoekenden
  • afgeleverde bouwvergunningen
  • aantal faillissementen

Slide 27 - Tekstslide

Geef de definitie van het begrip "trendlijn".

Slide 28 - Open vraag

Geef een synoniem voor de opgaande fase.

Slide 29 - Open vraag

Wat zal er in de recessie of crisis-fase gebeuren met de economische activiteit?
A
Zal stijgen.
B
Zal dalen.
C
Zal niet veranderen.
D
Zal volledig in elkaar storten.

Slide 30 - Quizvraag

Welke sectoren worden dan het hardst getroffen door een economische neergang?

Slide 31 - Open vraag

Wat zegt het aantal afgeleverde bouwvergunning over de conjunctuur?

Slide 32 - Open vraag

Geef 3 zaken die de overheid kan doen in een laagconjunctuur?

Slide 33 - Open vraag

Wat is de naam van fase 3 (de neergaande fase onder de trendlijn)
A
crisis
B
expansie
C
heropleving
D
depressie

Slide 34 - Quizvraag

Verklaar de heroplevingsfase.

Slide 35 - Open vraag

Waaraan zal je merken dat het consumentenvertrouwen gedaald is?

Slide 36 - Open vraag

Als je weet dat de prijs hetzelfde blijft. Waarom daalt dan de omzet tijdens de neergaande fase?

Slide 37 - Open vraag

Wat betekent diversifiëren als ondernemer ?

Slide 38 - Woordweb

Stel 2 vragen op over dit thema.

Slide 39 - Open vraag

Zoek 2 actuele artikels die bewijzen dat ondernemers met externe factoren te maken hebben. Upload in de uploadzone in SMT.

Slide 40 - Open vraag

EINDE VAN DE LES

Slide 41 - Tekstslide