1. Heb je nagedacht over het nut van grammaticaonderwijs. 2. Weet je wat het naamwoordelijk gezegde is. 3. Kun je het naamwoordelijke gezegde aanwijzen in een zin. 4. Kun je van een naamwoordelijk gezegde het naamwoordelijk en een werkwoordelijk deel aanwijzen.
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolLeerjaar 3
In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Na deze les
1. Heb je nagedacht over het nut van grammaticaonderwijs. 2. Weet je wat het naamwoordelijk gezegde is. 3. Kun je het naamwoordelijke gezegde aanwijzen in een zin. 4. Kun je van een naamwoordelijk gezegde het naamwoordelijk en een werkwoordelijk deel aanwijzen.
Slide 1 - Tekstslide
Huiswerk nakijken
Je kijkt de opdracht na door middel van de nakijkvellen. KOI loopt langs om vragen te beantwoorden.
Slide 2 - Tekstslide
Voor op de toets
Op de toets hoef je de zinsdelen maar één keer te benoemen. Je hoeft dus in een zinsdeel dat je al benoemd hebt (bv een lijdend voorwerp) niet ook nog de bijwoordelijke bepalingen aan te geven.
Slide 3 - Tekstslide
Bijvoorbeeld
Wel: Op perron 2| stonden| de reizigers | op de internationale trein | te wachten. bwb wwg ond bwb wwg
Niet: bvb: 2 bij perron bvb: internationale bij trein.
In de praktijk houdt dat in dat je op de toets geen bvb's zult tegenkomen.
Slide 4 - Tekstslide
nl.wikipedia.org
Slide 5 - Link
Waarom grammatica?
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Waarom grammatica?
1. Het helpt je bij formuleren
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Video
Waarom grammatica
1. Het helpt je bij formuleren. 2. De kennis die je bij Nederlands leert over grammatica, kan je helpen bij het leren van een andere taal.
Slide 10 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Optie A: Ik weet al wat het naamwoordelijk gezegde is en hoe ik dat kan vinden in een zin. 1. Je bedenkt een ezelsbruggetje op de koppelwerkwoorden te onthouden. Je maakt bijvoorbeeld een zin met de eerste letters van de koppelwerkwoord (klinkers toevoegen mag) 2. Je gaat aan de slag met opdracht 12.
Muziek luisteren met oortjes mag (wordt zelfs aangeraden)
Optie B: Ik heb nog meer uitleg nodig over het naamwoordelijk gezegde. Je luistert naar de uitleg van KOI
Slide 11 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde als er een koppelww in voor komt.
De koppelwerkwoorden zijn: blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, vóórkomen
Slide 12 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Let op: Bij schijnen is er alleen een naamwoordelijk gezegde als het "lijken" betekent en niet als het "licht geven" betekent.
1. Er schijnen onvoldoendes te zijn gehaald voor de toets. 2. Het licht schijnt op zijn gezicht.
Slide 13 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Een naamwoordelijk gezegde zegt iets over een onderwerp. Het geeft antwoord op de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp
Dus: Mijn vader is 50 jaar Wat is mijn vader? 50 jaar
Slide 14 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Bestaat uit 2 delen: 1. Werkwoordelijk deel: alle werkwoorden 2. Naamwoordelijk deel: alle andere woorden
Slide 15 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Bestaat uit 2 delen: 1. Werkwoordelijk deel: alle werkwoorden 2. Naamwoordelijk deel: alle andere woorden
Bijvoorbeeld: De wedstrijd werd een mislukking
Slide 16 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Bestaat uit 2 delen: 1. Werkwoordelijk deel: alle werkwoorden 2. Naamwoordelijk deel: alle andere woorden
Bijvoorbeeld: De wedstrijd werd een mislukking
Werd een mislukking = naamwoordelijk gezegde werd = ww-deel een mislukking = naamwoordelijk deel
Slide 17 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Benoem de delen.
Ik word kwaad van al dat gepest.
Slide 18 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Benoem de delen.
Ik word kwaad van al dat gepest.
word kwaad = naamwoordelijk gezegde word = werkwoordelijk deel kwaad = naamwoordelijk deel
Slide 19 - Tekstslide
Groepen samenvoegen
De zelfstandig werkers komen er weer bij.
Welke ezelsbruggetjes?
Slide 20 - Tekstslide
Het ezelsbruggetje van KOI
Zo Worden Lelijke Basisscholen Straks Heel Druk, Vol.
Slide 21 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Mijn vader is op zijn studeerkamer Wie of wat is mijn vader = ??????
Deze zin heeft dus geen naamwoordelijk gezegde.
Wat is "op zijn studeerkamer" dan wel? Op welke vraag geeft het wel antwoord?
Slide 22 - Tekstslide
Vragen?
Slide 23 - Tekstslide
Oefenen
Ontleed de volgende zinnen. Benoem bij het naamwoordelijk gezegde ook de delen.
1. In de opruiming waren die t-shirts spotgoedkoop. 2. Mevrouw de Vries wil graag conrector worden. 3. Carina werd misselijk. 4. Ik word door hen gepest. 5. Rachids vader is buschauffeur geweest. 6. Hoe lang is hij al populair?
Slide 24 - Tekstslide
In een naamwoordelijk gezegde is het belangrijkste werkwoord altijd een koppelwerkwoord.
A
juist
B
onjuist
Slide 25 - Quizvraag
Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit meer werkwoorden.
A
juist
B
onjuist
Slide 26 - Quizvraag
'zijn, worden, blijven, blijken, schijnen, heten, dunken en vóórkomen' noemen we
A
werkwoorden
B
zelfstandig werkwoorden
C
hulpwerkwoorden
D
koppelwerkwoorden
Slide 27 - Quizvraag
Alle werkwoorden in de zin noem je samen:
A
het onderwerp
B
het naamwoordelijk gezegde
C
het werkwoordelijk gezegde
D
het werkend voorwerp
Slide 28 - Quizvraag
Wat is het naamwoordelijk gezegde?
A
Een koppelwerkwoord en eventuele andere werkwoorden
B
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zelfstandig naamwoord
C
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zinsdeel dat iets zegt over het onderwerp
D
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en het onderwerp
Slide 29 - Quizvraag
Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin: De afwas blijft vervelend.
A
Blijft
B
afwas blijft
C
afwas blijft vervelend
D
Blijft vervelend
Slide 30 - Quizvraag
Wat is het naamwoordelijk gezegde van de volgende zin: Piet blijft de jongste in het gezin.
A
blijft
B
Piet blijft
C
blijft de jongste
D
blijft altijd
Slide 31 - Quizvraag
Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord.
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen
Slide 32 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
B
De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
C
Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
D
Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm
Slide 33 - Quizvraag
Wat is het naamwoordelijk gezegde van de volgende zin: De lieve jongen blijft altijd heel aardig.
A
de lieve jongen blijft
B
blijft
C
blijft heel aardig
D
blijft altijd heel aardig
Slide 34 - Quizvraag
Wat is in de volgende zin het naamwoordelijk gezegde? De jongen werd door de anderen gefeliciteerd met het behalen van zijn diploma.
A
Werd behalen
B
De jongen gefeliciteerd
C
werd gefeliciteerd
D
werd gefeliciteerd met het behalen
Slide 35 - Quizvraag
Huiswerk
Groep A: 1. Maak een ontleedtoetsje voor je medeleerlingen. 2. Zorg dat er meerdere zinnen met een naamwoordelijk gezegde in voorkomen.
Groep B: Opdracht 12 pagina 64
Snelle vraag: Staat er in zin 2 een koppelwerkwoord?