Mavo 4 deel 2 - Hoofdletters en leestekens

Nederlands
planning donderdag 14 december:

* lezen (15 min)

* hoofdletters en interpunctie


* werkwoordspelling

* fictie: planning SE fictie (mondeling)

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
planning donderdag 14 december:

* lezen (15 min)

* hoofdletters en interpunctie


* werkwoordspelling

* fictie: planning SE fictie (mondeling)

Slide 1 - Tekstslide

LEZEN maar!
Jelle: Otis --> eind van de week blz. 165
Floris: --> Otis
Robin: --> Honderd uur nacht
Len: -->  Isabelle
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdletters en interpunctie

Slide 3 - Tekstslide

Wat leer ik vandaag?
  1. Je kunt  punten, vraagtekens, uitroeptekens en komma's gebruiken.
  2. Je kunt dubbele punt, aanhalingstekens en hoofdletters gebruiken bij een citaat.
  3.  Je weet wat de belangrijkste regels rond interpunctie zijn.
  4. Je kunt de regels correct toepassen in zinnen. 



Slide 4 - Tekstslide

Interpunctie
  1. Leestekens - interpunctie dus - helpen een lezer door een tekst heen.
  2. Ze verduidelijken het verband tussen de delen van een zin én ze voorkomen verkeerd lezen. 

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdletters en leestekens (interpunctie)
  • Bij namen

Henk de Vries vroeg aan mevrouw Van Dam wat ze wilde drinken. 

Henk de Vries --> met voornaam dan geen hoofdletter bij voorzetsel
mevrouw Van Dam --> zonder voornaam dan een hoofdletter bij het voorzetsel/lidwoord
 familie Van der Zanten --> hoofdletter bij het eerste voorzetsel/lidwoord 

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdletters en leestekens (interpunctie)
  • Woorden die afgeleid zijn aardrijkskundige namen

Langs het Noord-Brabantse Heusden stroomt de Maas. 

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdletters en leestekens (interpunctie)
  • Begin van een zin
  • Begin van directe rede

Gisteren ben ik nog even op visite geweest bij mijn oma.
Mirjam zei: 'Goedemorgen allemaal, fijn dat jullie er zijn.'

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdletters en leestekens (interpunctie)
Geen hoofdletters bij:

  • Dagen (maandag, dinsdag)
  • Maanden (januari, december)
  • Seizoenen (herfst, zomer)
  • Windstreken (noord, westen, zuidelijk)

Slide 9 - Tekstslide

jan des bouvrie was een bekende nederlandse ontwerper

Slide 10 - Open vraag

familie van der vaart ging afgelopen vrijdag in het noorden van friesland varen.

Slide 11 - Open vraag

Citeren = het letterlijk opschrijven wat iemand zegt
  • Directe manier --> Anita vraagt: 'Hoe gaat het?'
  • Indirecte manier --> Anita vraagt hoe het gaat.
 
Aaron zegt: 'Vergeet je niet in te schrijven!'
Aaron zegt dat je niet moet vergeten om je in te schrijven.

Slide 12 - Tekstslide

Direct / indirect

Slide 13 - Tekstslide

Citaten
Citeren = het letterlijk opschrijven wat iemand zegt
  • Citaat achteraan --> Hamza vroeg: 'Hoe laat gaan we eten?'
  • Citaat vooraan --> 'Hoe laat gaan we eten?' vroeg Hamza.

Citaat achteraan --> De mevrouw in het publiek zei: 'Daar ben ik het niet mee eens.'
Citaat vooraan --> 'Daar ben ik het niet mee eens', zei de vrouw.

Slide 14 - Tekstslide

de dokter zei elke dag insmeren

Slide 15 - Open vraag

de dokter zei dat ik me elke dag moet insmeren

Slide 16 - Open vraag

Komma's

Slide 17 - Tekstslide

Komma
De komma heeft veel functies. Je gebruikt hem onder meer in de volgende gevallen: 
  • In opsommingen
    Bijvoorbeeld: Wij zoeken een gezellige, ervaren collega.
  • Voor en/of na een aanspreking of tussenwerpsel
    Bijvoorbeeld: Ach, gaat u toch zitten, heren. 
    Joran, je moet nog afwassen, strijken, opvouwen en poetsen.







Slide 18 - Tekstslide

Komma
  • Voor een aantal voegwoorden (bijvoorbeeld: maar, omdat, want)
    Bijvoorbeeld: De stemmen werden geteld, toen iedereen geweest was.

  • Tussen twee werkwoorden (twee persoonsvormen)
    Bijvoorbeeld: Wie heel hard loopt, kan die trein net halen. 
    Als ik slaap, snurk ik, want ik heb een verstopte neus.

Slide 19 - Tekstslide

Waar moet(en) de komma('s)?
Hé daar rijdt de minister-president.
A
Hé daar, rijdt de minister-president.
B
Hé, daar rijdt de minister-president.
C
Hé daar rijdt de minister-president.
D
Hé, daar, rijdt de minister-president.

Slide 20 - Quizvraag

Waar moet(en) de komma('s)?
In mijn tas zit allerlei lekkers: chips koekjes popcorn en cola.
A
In mijn tas zit allerlei lekkers: chips, koekjes, popcorn en cola.
B
In mijn tas zit allerlei lekkers: chips, koekjes, popcorn, en cola.
C
In mijn tas zit allerlei lekkers: chips koekjes, popcorn en cola.
D
In mijn tas zit allerlei lekkers: chips, koekjes, popcorn en, cola.

Slide 21 - Quizvraag

Bah er zit iets smerigs op mijn broek shirt en sneakers

Slide 22 - Open vraag

Ik wil snel naar huis want de pakketdienst staat zo voor de deur

Slide 23 - Open vraag

Punt, vraagteken, uitroepteken
  • Met de punt, het vraagteken en het uitroepteken sluit je de zin af. 

  • Een vraagteken gebruik je na een vraag, een uitroepteken na een uitroep, wens, waarschuwing, aansporing of bevel.

  • Gebruik geen punt na een vraagteken, uitroepteken of afkorting die op een punt eindigt. 

Slide 24 - Tekstslide

De dubbele punt
Je zet een dubbele punt bij de directe rede en voor een opsomming, conclusie, verklaring of uitwerking. 

Bijvoorbeeld:
De docent zei: 'Interpunctie is ontzettend belangrijk.'

De bewoners van dat huis zijn blij: Ze hebben de loterij gewonnen. 

Slide 25 - Tekstslide

Dubbele punt of puntkomma?
Mijn vader had geen geld bij zich(...) een vervelende situatie.
A
dubbele punt
B
puntkomma

Slide 26 - Quizvraag

Aanhalingstekens
Bij de directe rede. 
  • Bijvoorbeeld: 'Dit zijn aanhalingstekens', zei hij.

  • Wanneer je wilt aangeven dat de gebruikte woorden van een ander zijn
    Bijvoorbeeld: Bram zei tegen Julia 'aanhalingstekens nutteloos te vinden'. 

  • Om titels van boeken en films enz. als je niet kunt cursiveren

Slide 27 - Tekstslide

Voeg leestekens toe:

De coach vroeg was jij de eerste

Slide 28 - Open vraag

oefenen
-opdracht 1

Slide 29 - Tekstslide

werkwoordspelling
1. PV, ja of nee
2. JA: tt of vt
3. tt:
ik: stam
jij/u: stam +t
hij/zij/het: stam+t
meervoud: hele ww
LET OP: uitzondering!
jij/je achter het ww = stam

Slide 30 - Tekstslide

werkwoordspelling
1. PV, ja of nee
2. JA, tt of VT
3. VT:
- t kofschip x
ja = -te(n)
nee = de(n)
Let op: alleen de medeklinkers!

Slide 31 - Tekstslide

werkwoordspelling
1. PV, ja of nee
2. NEE, andere vorm3. infinitief
4. TD
5. VD
't kofschip X
ja = -t
nee = -d
Let op: alleen de medeklinkers!

Slide 32 - Tekstslide

oefenen
opdracht 2

Slide 33 - Tekstslide

planning fictie
- voor de kerst: boek uit!

- week 7 (12 februari): alle boeken uit
- week 9 (26 februari): alle opdrachten bij boeken en film af en ingeleverd via mail
- week 11: mondeling fictie

Slide 34 - Tekstslide

fictie: planning

Slide 35 - Tekstslide

Wat leer ik vandaag?
  1. Je kunt  punten, vraagtekens, uitroeptekens en komma's gebruiken.
  2. Je kunt dubbele punt, aanhalingstekens en hoofdletters gebruiken bij een citaat.
  3.  Je weet wat de belangrijkste regels rond interpunctie zijn.
  4. Je kunt de regels correct toepassen in zinnen. 



Slide 36 - Tekstslide

huiswerk dinsdag 19 december
meenemen:

- laptop (opgeladen)/schrift
- leesboek

Slide 37 - Tekstslide