Les 6 - periode 3 - L2

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

RECAP DE TODO LO QUE HAS PRACTICADO EN LOS CLASES DE ESPAÑOL

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

¿Qué tal las vacaciones?
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

LAS COMIDAS Y BEBIDAS EN ESPAÑOL

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

            Mira el vídeo hasta el minuto 4, toma nota de la información que consideres más importante y responde a las siguientes preguntas.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

La palabra DESAYUNO significa...
A
Breakfast
B
Lunch

Slide 6 - Quizvraag

Aquí aprovechamos para destacar el vocabulario más importante relacionado con las comidas del día en un país de habla hispana.
LUNCH en español es...
A
Cena
B
Almuerzo
C
Merienda

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Normalmente se MERIENDA un plato de arroz o de pasta.
A
Falso
B
Verdadero

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

¿El ALMUERZO en España es frío o caliente?
A
frío
B
ninguno de los dos
C
caliente

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

¿Qué tomamos después de una comida?
A
Nada
B
Patatas fritas
C
Una copa de vino
D
Un postre

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

¿Cuál de los siguientes grupos de palabras son bebidas?
A
pollo, coca-cola, zumo
B
cereales, pescado, leche
C
leche, zumo, té

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Yo
SOY
ik ben
ERES
jij bent
Él/ella/usted
ES
hij/zij/u is 
Nosotros/as
SOMOS
wij zijn
Vosotros/as
SOIS
jullie zijn
Ellos/ellas
SON
Zij zijn

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verbo (werkwoord) -> Tener 
Tener = hebben
ik heb                                                      yo tengo
jij hebt                                                     tú tienes
zij/hij/u heeft                                       él/ella/Usted tiene
wij hebben                                            nosotros tenemos
jullie hebben                                        vosotros tenéis
zij (mv) hebben                                  ellos/ellas tienen

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies of je ser of estar gebruikt. Vervolgens: klik de juiste vervoeging aan.
5. Mi amigo ___ marroquí.
A
está
B
están
C
es
D
son

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies of je ser of estar gebruikt. Vervolgens: klik de juiste vervoeging aan.
6. Mis padres ____ bomberos.
A
estáis
B
estamos
C
sois
D
son

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
9. Mis compañeros y yo _____ en el restaurante chileno.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
10. Hoy yo ___ un poco nervioso por los examenes.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
11. Ámsterdam __ la capital de Holanda.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak een complete zin:
dos pisos/ la casa/ tiene

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een complete zin:
es/ grande/ mi casa ideal

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een complete zin:
El dormitorio/ una cama grande/ tiene

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies