Herhaling meer dan lezen VWO 3 H1 t/m H4

Herhaling meer dan lezen V3 
H1 t/m H4
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling meer dan lezen V3 
H1 t/m H4

Slide 1 - Tekstslide

Hoeveel vaste tekststructuren zijn er?
A
7
B
5
C
9
D
8

Slide 2 - Quizvraag

Welke vaste tekststructuren ken je nog?

Slide 3 - Open vraag

7 vaste tekststructuren
1. argumentatiestructuur
2. aspectenstructuur
3. verklaringsstructuur
4. voor-en nadelenstructuur 
5. probleem/oplossingstructuur
6.   verleden/heden/toekomststructuur  
7. vraag-antwoordstructuur

Slide 4 - Tekstslide

 Vaste tekststructuren
  • aspectenstructuur: Tekst met onderwerp & diverse verschillende aspecten
  • verleden/heden/toekomst structuur: Tekst met onderwerp & vroeger, nu, toekomst
  • voor- en nadelenstructuur: Tekst met onderwerp & voor- en nadelen
  • vraag/antwoordstructuur: Tekst met vraag & antwoord

Slide 5 - Tekstslide

 Argumentatiestructuur
  1. Je start met een stelling, mening of standpunt
  2. Je geeft argumenten voor de stelling en je geeft ook tegenargumenten (die je gelijk onderuit haalt)
  3. Je concludeert dat jouw stelling of standpunt op zijn plaats is

Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn tegenargumenten ook alweer? En wat is een weerlegging?

Slide 7 - Open vraag

Argumentatiestructuur
standpunt (eventueel als vraag)
herhaling stelling of antwoord op vraag
argumenten voor de stelling, tegenargumenten (+weerlegging)

Slide 8 - Tekstslide

lezen - argumentatie
Als jij iemand wil overtuigen van je standpunt, dan onderbouw jij je standpunt met argumenten

De structuur van het standpunt met alle argumenten heet een argumentatiestructuur.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een feitelijk en een waarderend argument?

Slide 10 - Open vraag

lezen - argumentatie
Een feitelijk argument kun je controleren. 

Dit betekent niet per se dat het ook waar is.

Slide 11 - Tekstslide

lezen - argumentatie
Een waarderend argument kun je niet controleren. 

Dit is wat iemand zelf ergens van vindt: een mening.

Slide 12 - Tekstslide

lezen - argumentatie
enkelvoudige argumentatie:
De schrijver gebruikt één argument.

nevenschikkende argumentatie:
De schrijver gebruikt meer dan één argument.

Slide 13 - Tekstslide

enkelvoudig
Scholen moeten huiswerkvrij worden.
Het gaat ten koste van je vrije tijd.
want
dus

Slide 14 - Tekstslide

nevenschikkend
Scholen moeten huiswerkvrij worden.
Het gaat ten koste van je vrije tijd.
Er is geen docent die je kan helpen.
want
dus

Slide 15 - Tekstslide

lezen - argumentatie
onderschikkende argumentatie:
De schrijver gebruikt ondersteunende argumenten bij een argument.


Slide 16 - Tekstslide

onderschikkend
Scholen moeten huiswerkvrij worden.
Als je iets niet snapt, kun je niet verder.
Er is geen docent die je kan helpen.
want
dus

Slide 17 - Tekstslide

De aspectenstructuur
  1. inleiding: onderwerp
  2. middenstuk: diverse aspecten van het onderwerp
  3. slot: samenvatting

Slide 18 - Tekstslide

Aspectenstructuur
Onderwerp: festivals

Slide 19 - Tekstslide

Aspectenstructuur
Onderwerp: festivals
Diverse aspecten / onderdelen

Slide 20 - Tekstslide

Aspectenstructuur
Onderwerp: festivals
Diverse aspecten / onderdelen
Samenvatting

Slide 21 - Tekstslide

 Verklaringsstructuur
  1. In je inleiding presenteer je een bepaald verschijnsel
  2. Je geeft kenmerken / voorbeelden 
  3. Je presenteert verklaringen en oorzaken

  4. Je eindigt met een samenvatting

Slide 22 - Tekstslide

Verklaringsstructuur
bepaald verschijnsel, b.v. vulkaanuitbarsting
kenmerken, voorbeelden, verklaring(en), oorzaken, reden(en)
samenvatting

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Voor- en nadelenstructuur
 Vraag of stelling/standpunt:
Bijv: legalisering van (hard)drugs 
voor- en nadelen van  drugs legaliseren
afweging en conclusie

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

 Probleem/oplossingstructuur
  1. Je start met een probleem
  2. Je geeft oorzaken, gevolgen en oplossingen

  3. Je eindigt met de beste oplossing

Slide 27 - Tekstslide

Verleden/heden/toekomststructuur

  • Inleiding: introductie onderwerp
  • Middenstuk : situatie vroeger, situatie nu,
  • Slot: toekomstverwachting

Slide 28 - Tekstslide

Vraag- antwoord structuur
inleiding: vraag
kern: antwoord(en)
slot: samenvatting of conclusie

Slide 29 - Tekstslide

Welke tekststructuur? 

Slide 30 - Tekstslide

Welke tekststructuur? 

Slide 31 - Tekstslide

Welke tekststructuur hoort bij de tekst
A
Voor- en nadelenstructuur
B
aspectenstructuur
C
argumentatiestructuur
D
verklaringsstructuur

Slide 32 - Quizvraag

Welke tekststructuur?

Slide 33 - Tekstslide

Welke tekststructuur verwacht je bij de tekst?
A
Voor- en nadelenstructuur
B
aspectenstructuur
C
argumentatiestructuur
D
verklaringsstructuur

Slide 34 - Quizvraag

Welke tekststructuur? 

Slide 35 - Tekstslide

Welke tekststructuur verwacht je bij de tekst?
A
Voor- en nadelenstructuur
B
vraag-antwoord structuur
C
argumentatiestructuur
D
probleem-oplossingstructuur

Slide 36 - Quizvraag

Welke tekststructuur? 

Slide 37 - Tekstslide

Welke tekststructuur verwacht je bij de tekst?
A
verklaringsstructuur
B
vraag-antwoord structuur
C
argumentatiestructuur
D
probleem-oplossingstructuur

Slide 38 - Quizvraag

Welke tekststructuur? 

Slide 39 - Tekstslide

Welke tekststructuur verwacht je bij de tekst?
A
vraag-antwoord structuur
B
voor- en nadelenstructuur
C
argumentatiestructuur
D
probleem-oplossingstructuur

Slide 40 - Quizvraag

Welke tekststructuur herken je door tijdsaanduidingen in de tekst?
A
Verleden/heden (toekomst) structuur
B
Argumentatiestructuur
C
Voor/nadelenstructuur
D
Aspectenstructuur

Slide 41 - Quizvraag

Hoe heet de volgende tekststructuur?
Inleiding: onderwerp
Middenstuk: diverse onderdelen van het onderwerp
Slot: samenvatting

A
ASPECTENSTRUCTUUR
B
ONDERWERP STRUCTUUR
C
VOOR- EN NADELEN STRUCTUUR
D
VRAAG- EN ANTWOORD STRUCTUUR

Slide 42 - Quizvraag

Welke tekststructuur eindigt met de beste oplossing?
A
Vraag-antwoordstructuur
B
Probleem-oplossingsstructuur
C
Argumentatiestructuur
D
Verklaringsstructuur

Slide 43 - Quizvraag

Welke vaste tekststructuur is zeker niet geschikt voor een uiteenzetting?(informatieve tekst)
A
Een aspectenstructuur
B
Een vraag-antwoord-structuur
C
Een argumentatie-structuur
D
Een verklaringstructuur

Slide 44 - Quizvraag

Welke tekststructuur past het best bij deze titel: 'Het ontstaan van een regenboog'
A
Argumentatiestructuur
B
Aspectenstructuur
C
Verklaringsstructuur
D
Voor- en nadelenstructuur

Slide 45 - Quizvraag

Welke tekststructuur past het best bij deze titel: 'Kinderen moeten meer sporten op de basisschool'
A
Argumentatiestructuur
B
Aspectenstructuur
C
Verklaringsstructuur
D
Voor- en nadelenstructuur

Slide 46 - Quizvraag

Welke tekststructuur past het best bij deze titel: 'Wel of niet een warme lunch op school?'
A
Argumentatiestructuur
B
Aspectenstructuur
C
Verklaringsstructuur
D
Voor- en nadelenstructuur

Slide 47 - Quizvraag

Welke tekststructuur past het best bij deze titel: 'Vakken op de middelbare school'
A
Argumentatiestructuur
B
Aspectenstructuur
C
Verklaringsstructuur
D
Voor- en nadelenstructuur

Slide 48 - Quizvraag