11.5 Opname van voedingsstoffen 5V 2324

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 11.5 Opname van voedingsstoffen
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 11.5 Opname van voedingsstoffen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Doel 11.5
☐ 12. Je legt het verband tussen de bouw van de dunne darm en zijn opname capaciteit.
☐ 13. Je beschrijft de opname van wateroplosbare en vetoplosbare stoffen
☐ 14. Je beschrijft de bijdrage van de lever aan de verwerking van vetachtige stoffen



Slide 3 - Tekstslide

Darmepitheel
De darmen zijn helemaal bedekt met epitheelcellen (dekcellen). Die cellen vormen de grens tussen buiten (inhoud van de darmen) en binnen (in de cellen/ weefselvloeistof/ bloed).

De darm bevat darmplooien, de plooien bevatten vlokken en de epitheelcellen bevatten microvilli: oppervlakte vergroting.

Slide 4 - Tekstslide

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
zo groot als twee tennisvelden (150-200 m2)

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Resportie
De opname van stoffen uit de darminhoud door de darmcellen heet resorptie.
Voor resorptie moeten stoffen het celmembraan van de cel passeren. Van de darminhoud naar de darmcel en aan de andere kant van de darmcel naar de weefselvloeistof.
Bloedvaten en lymfevaten nemen de stoffen op uit de weefselvloeistof.

Slide 7 - Tekstslide

Resportie 
Stoffen moeten door de darmcel heen om bij een bloedvat te kunnen komen.

Slide 8 - Tekstslide

Tight Junctions
Darmcellen aan elkaar mbv tight junctions (een soort nietjes).

Bescherming intern milieu.

Slide 9 - Tekstslide

Resorptie 
Verteringsproducten kunnen op verschillende manieren het celmembraan van de darmwandcel passeren. Dit is vrijwel altijd met een transporteiwit
Passief/Actief
Uniport/Symport/Antiport

Slide 10 - Tekstslide

Passief/actief transport

Slide 11 - Tekstslide

Transport via eiwitten

Slide 12 - Tekstslide

Resportie 
Symport (passief): glucose en 
aminozuren gaan samen met Na+ door 
een transporteiwit.

Concentratie-gradiënt (concentratie-
verschil) voor Na+ nodig!

Slide 13 - Tekstslide

Resportie 
Aan de andere kant gaan glucose/ aminozuren door een ander transporteiwit (uniport-passief).




Slide 14 - Tekstslide

Resportie 
Om de concentratie Na+ in de darmcellen laag te houden liggen er aan deze kant ook Na+/K+ pompen.
Die pompen 2 K+ naar binnen en 3 Na+ naar buiten. 
Antiport-actief.



Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Resportie
Er zijn ook transporteiwitten die vitamines opnemen.

Water gaat de darmcellen in als gevolg van osmose.
Water wordt ook weer afgegeven aan de weefselvloeistof en daarna aan het bloed.


Slide 17 - Tekstslide

Resportie
Door de eigenschappen van vetten gaat de resorptie van vetten anders dan voor wateroplosbare stoffen.

Slide 18 - Tekstslide

Losse vetzuren diffunderen de cel in.
Monoglyceriden gebruiken een transporteiwit.
MAG=monoglyceride

Slide 19 - Tekstslide

MAG=
monoglyceride
TAG=
triglyceride
Korte en middellange losse vetzuren (≤ 12 c atomen) diffunderen de cel uit en komen in de bloedsomloop (4).
Lymfevat

Slide 20 - Tekstslide

MAG=
monoglyceride
TAG=
triglyceride
Lange vetzuren en monoglyceride worden door de cel weer tot triglyceriden gevormd (1).
Lymfevat

Slide 21 - Tekstslide

MAG=
monoglyceride
TAG=
triglyceride
De triglyceride worden een vetdruppel en worden door het golgisysteem omgeven door een membraan = chylomicron (2).
Lymfevat

Slide 22 - Tekstslide

MAG=
monoglyceride
TAG=
triglyceride
Het chylomicron verlaat de cel via exocytose en gaat een lymfevat in (3).
Lymfevat

Slide 23 - Tekstslide

Transport vetachtige stoffen
De chylomicronen gaan via de lymfevaten bij de sleutelbeenader de bloedsomloop in.

Uiteindelijk bereiken alle opgenomen vetachtige stoffen de lever.

Slide 24 - Tekstslide

De lever
De lever maakt verschillende soorten blaasjes (vergelijkbaar met de chylomicronen) om vetachtige stoffen naar andere lichaamsdelen te sturen: LDL en HDL.
LDL blaasjes zorgen voor een verhoging van het cholesterolgehalte in het bloed, HDL juist voor een verlaging.




Slide 25 - Tekstslide

De lever
Gezonde voeding zorgt voor veel HDL blaasjes.

Waarom is cholesterol in je bloed slecht?
Het veroorzaakt atherosclerose/slagaderverkalking.



Slide 26 - Tekstslide

Atherosclerose (slagaderverkalking)
In beschadigingen in de bloedvatwand hoopt zich cholesterol op en het 'verkalkt': de bloedvaten worden stijver en de doorstroomopening wordt kleiner.

Slide 27 - Tekstslide

Embolie/ infarct
De slagaderwand scheurt als gevolg van de verdikking en er ontstaat een stolsel. Dit kan het bloedvat helemaal afsluiten.

Het stolsel kan losraken en elders een bloedvat afsluiten (vaak een haarvat): embolie.
Een embolie kan een infarct veroorzaken (afsterven van weefsel).

Slide 28 - Tekstslide

Doel 11.5
☐ 12. Je legt het verband tussen de bouw van de dunne darm en zijn opname capaciteit.
☐ 13. Je beschrijft de opname van wateroplosbare en vetoplosbare stoffen
☐ 14. Je beschrijft de bijdrage van de lever aan de verwerking van vetachtige stoffen



Slide 29 - Tekstslide

Doel 11.5
☐ 12. Je legt het verband tussen de bouw van de dunne darm en zijn opname capaciteit.
☐ 13. Je beschrijft de opname van wateroplosbare en vetoplosbare stoffen
☐ 14. Je beschrijft de bijdrage van de lever aan de verwerking van vetachtige stoffen



Slide 30 - Tekstslide

Doel 11.5
☐ 12. Je legt het verband tussen de bouw van de dunne darm en zijn opname capaciteit.
☐ 13. Je beschrijft de opname van wateroplosbare en vetoplosbare stoffen
☐ 14. Je beschrijft de bijdrage van de lever aan de verwerking van vetachtige stoffen



Slide 31 - Tekstslide

Huiswerk
In de online methode/ in je boek.
Maak de opdrachten van 11.5.
Vul de begrippenlijst aan.



Slide 32 - Tekstslide