30-11 2A deel 1

deel 1
lezen 15 minuten/doorgeven titel en schrijver boek
vragen over leesverslag? 
vandaag inleveren zakelijke brief: vragen?

instructie 4.7
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

deel 1
lezen 15 minuten/doorgeven titel en schrijver boek
vragen over leesverslag? 
vandaag inleveren zakelijke brief: vragen?

instructie 4.7

Slide 1 - Tekstslide

Met een aanwijzend voornaamwoord (av) kun je iets of iemand aanwijzen.
deze keer, die docent, dit taartje, dat grapje

scholen, deze opstellen. 



Slide 2 - Tekstslide

leerdoelen
Ik herken aanwijzende en vragende voornaamwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Meestal gebruik je een aanwijzend voornaamwoord bijvoeglijk, het staat dan voor een zelfstandig naamwoord.
Voor een het-woord staat dit of dat: dit proefwerk, dat opstel.
Voor een de-woord staat deze of die: die hoek, deze vrouw, die 

Slide 4 - Tekstslide

Andere aanwijzende voornaamwoorden zijn: zo’n, zulke en dergelijke.
Zo’n rare film heb ik nog nooit gezien, met zulke types! Ik houd niet van dergelijke films.

Slide 5 - Tekstslide

Dit, dat, die en deze kun je ook zelfstandig gebruiken. Er hoort dan geen zelfstandig naamwoord bij. Ze verwijzen naar iets wat eerder is gezegd.
Dat was leuk! Kun je dit nog een keertje doen?

Mooie sneakers, die wil ik ook! Je kunt deze wel van me overnemen, ze zijn mij te klein.

Slide 6 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Met een vragend voornaamwoord (vrv) vraag je naar een persoon of een ding. Er zijn vier vragende voornaamwoorden: wie, wat, welk(e) en wat voor (een).
Wie en wat kunnen zonder andere woorden een zinsdeel zijn.
Wie wil er nog een ijsje?
Weet jij wat moeten we leren voor Frans?

Slide 7 - Tekstslide

Welk(e) en wat voor (een) horen meestal bij een zelfstandig naamwoord:
Welke artiest vind jij tof?
Kun je even doorgeven wat voor (een) pizza je wilt?

Slide 8 - Tekstslide

Let op.
Vragende voornaamwoorden verwijzen altijd naar iets of iemand. Andere woorden aan het begin van een vragende zin zijn dus geen vragende voornaamwoorden.
Voorbeeld: 
Hoe ga jij naar de voorstelling toe?
Waarom ga jij naar de kapper?

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 1 van paragraaf 4.7 samen maken.

Daarna: zelfstandig werken aan 3.7

Slide 10 - Tekstslide