Fictie

Leesboeken
Fictie en non-fictie
Beoordelingswoorden
Soorten verhalen
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Leesboeken
Fictie en non-fictie
Beoordelingswoorden
Soorten verhalen

Slide 1 - Tekstslide

Fictie of non-fictie
Fictie betekent verzonnen. Een schrijver heeft een verhaal bedacht. De personen uit het verhaal bestaan niet echt en de gebeurtenissen in het verhaal zijn niet echt gebeurd.

Non-fictie betekent niet verzonnen. Een schrijver schrijft over personen die echt bestaan en gebeurtenissen die echt gebeurd zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Realistisch
Sommige verhalen zijn verzonnen, maar wel realistisch. Dat wat er in het verhaal gebeurt, zou in het echt ook kunnen gebeuren.
Bijvoorbeeld het boek Spijt van Carry Slee. In dit verhaal wordt een jongen gepest. Dit is een geloofwaardig, realistisch verhaal. 

Andere verhalen zijn verzonnen, maar niet realistisch. Dat wat er in het verhaal gebeurt, kan in het echt niet gebeuren.
Bijvoorbeeld een verhaal waarin dieren met elkaar praten. Dat is niet geloofwaardig.

Slide 3 - Tekstslide

Beoordelingswoorden
Als je je mening moet geven over een verhaal, boek of film gebruik je beoordelingswoorden.
spannend - saai
leerzaam - niet leerzaam
grappig - droevig
zet me aan het denken - doet me niets 
kinderachtig - voor mijn leeftijd
moeilijk - makkelijk
vlot verteld - langdradig

Slide 4 - Tekstslide

Soorten verhalen
Er zijn allerlei soorten verhalen. Al deze verhalen kun je verdelen in twee categorieën:
  • realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan in de werkelijkheid ook echt gebeuren. 
  • fantasieverhalen (niet-realistische verhalen): wat in het verhaal gebeurt, kan niet in de werkelijkheid niet gebeuren.
 

Slide 5 - Tekstslide

Verhaalsoorten/genre
Hiernaast zie je verschillende soorten verhalen.
Sommige boeken kunnen wel bij twee soorten horen.

Bijvoorbeeld de Donald Duck. Dit zou je een dierenverhaal, maar ook een humoristisch verhaal kunnen noemen.

Slide 6 - Tekstslide

Hoe maakt een schrijver een verhaal spannend?
  1. Geheim of raadsel
  2. Spannende/griezelige omgeving, geluiden en personen.
  3. Gevaarlijke situaties
  4. Uitstellen van het onthullen van het geheim of raadsel.
  5. Je krijgt een vermoeden over de afloop, maar klopt dit vermoeden ook?
  6. Onverwachte gebeurtenis
  7. Cliffhanger

Slide 7 - Tekstslide

Verhalen over vroeger
Verhalen die over vroeger gaan, spelen zich vaak af in de prehistorie of in de middeleeuwen of in de Tweede Wereldoorlog. 
In deze verhalen doen de personen andere dingen dan de personen in onze tijd doen. Ze praten anders met elkaar en gebruiken ander spullen.

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdpersonen
De hoofdpersoon is de belangrijkste persoon in een verhaal.
Van hem of haar kom je heel veel te weten:
  • wat voor karakter ze hebben: slim, jaloers, eigenwijs, enz;
  • hoe ze eruit zien: kleur haar, soort kleding, enz;
  • wat ze denken en voelen;
  • hoe ze met problemen omgaan.

Slide 9 - Tekstslide

Karakter van personen
Als je het karakter van personen in verhalen wilt omschrijven, kun je bijvoorbeeld de volgende woorden gebruiken:
geduldig - ongeduldig
aardig - gemeen
slim - dom
gelukkig - ongelukkig
doorzetter - iemand die snel de moed opgeeft
netjes - slordig
verlegen - brutaal

Slide 10 - Tekstslide

Uiterlijk van personen
Als je het uiterlijk van personen in verhalen wilt omschrijven, kun je denken aan:
  • kleur en lengte van het haar
  • soort kleding
  • huidskleur


Slide 11 - Tekstslide