Verkleinwoorden - het diminutief

Verkleinwoorden - het diminutief
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Verkleinwoorden - het diminutief

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Pluralis en uitzonderingen
de jongen - het jongetje - de jongetjes
de boom - het boompje - de boompjes

y en a, e, o, u
de baby - het baby'tje 
de oma - het omaatje

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een verkleinwoord voor 'huis'?
A
huisje
B
huiskes
C
huisjes
D
huisen

Slide 4 - Quizvraag

Hoe verklein je 'boom'?
A
boompjes
B
boomen
C
boomkes
D
boompje

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een verkleinwoord voor 'tafel'?
A
tafelen
B
tafeltjes
C
tafeltje
D
tafelkes

Slide 6 - Quizvraag

Hoe maak je 'bloem' kleiner?
A
bloemen
B
bloemkes
C
bloempjes
D
bloempje

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord voor 'stoel'?
A
stoeltje
B
stoelen
C
stoeltjes
D
stoelkes

Slide 8 - Quizvraag

Een kleine koning = een...
A
koningje
B
koninkje
C
koningetje

Slide 9 - Quizvraag

Een kleine bal = een...
A
balletje
B
baletje
C
baltje
D
balje

Slide 10 - Quizvraag

Oefen samen
Maak de domino
klaar? Maak oefening 1.4 op de laptop

Slide 11 - Tekstslide

Aan het werk
Laptop
www.coutinho.nl/zichtbaarnederlands
1. Het substantief
1.4 Het diminutief

Slide 12 - Tekstslide