BS 2 Voedselrelaties en kringlopen

Basisstof 2
Voedselrelaties en kringlopen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Basisstof 2
Voedselrelaties en kringlopen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen BS 2
  • Je kunt het verschil aangeven tussen producenten, consumenten, reducenten en afvaleters
  • Je weet wanneer een organisme autotroof of heterotroof is
  • Je begrijpt de kringlopen van water, koolstof en stikstof
  • Je weet wanneer iets wel of niet biologisch afbreekbaar is



Slide 2 - Tekstslide

Abiotische factor
Biotische factor
Temperatuur
Roofdieren
Voedsel
Neerslag
Bacterie
Bescherming door struiken

Slide 3 - Sleepvraag

Kringloop van stoffen
In een kringloop van stoffen hebben organismen hun eigen rol. Er zijn vier verschillende rollen:
  • Producenten
  • Consumenten
  • Reducenten
  • Afvaleters

Slide 4 - Tekstslide

Producenten
Planten (en algen) staan altijd onderaan een voedselketen.

Zij zijn in staat tot fotosynthese:
water + koolstofdioxide + zonlicht -> glucose + zuurstof

De gemaakte glucose geven ze door aan de volgende schakel of gebruiken ze zelf om allerlei stoffen te maken.

Slide 5 - Tekstslide

Consumenten
Dieren eten de planten en gebruiken de stoffen die de planten hebben geproduceerd. 
Die dieren heten consumenten.
Ook dieren die dieren eten heten consumenten. Afhankelijk van welke schakel ze zijn, zijn ze van de 1e orde, 2e orde, etc. 

Slide 6 - Tekstslide

Welke rol heeft de leeuw in dit voedselweb?
A
Consument van de 1e orde
B
Consument van de 2e orde
C
Consument van de 3e orde
D
Consument van de 4e orde

Slide 7 - Quizvraag

Welke rol(len) heeft de baviaan in dit voedselweb?
A
Consument van de 2e orde
B
Consument van de 2e en de 4e orde
C
Consument van de 3e orde
D
Consument van de 3e en de 5e orde

Slide 8 - Quizvraag

Afvaleters
Dode planten en dieren worden gegeten door afvaleters (pissebedden, regenwormen, enz).
Dit zijn ook consumenten.


Slide 9 - Tekstslide

Reducenten
De laatste schakel wordt gevormd door de reducenten: de schimmels en bacteriën die het dode materiaal helemaal omzetten naar mineralen, water en koolstofdioxide.


Slide 10 - Tekstslide

Kringloop
De producenten, consumenten, afvaleters en reducenten vormen een kringloop


Slide 11 - Tekstslide

Autotroof en heterotroof
Organismen kunnen 
autotroof of 
heterotroof zijn. 

Slide 12 - Tekstslide

Bamboe is (1) en een panda is (2)
A
(1) autotroof, (2) autotroof
B
(1) autotroof, (2) heterotroof
C
(1) heterotroof, (2) autotroof
D
(1) heterotroof, (2) heterotroof

Slide 13 - Quizvraag

Producenten
Consumenten
Reducenten
Planten
Afvaleters
Vleeseters
Algen
Heterotroof
Planteneters
Autotroof
Schimmels
Fotosynthese
Bacteriën
Dieren

Slide 14 - Sleepvraag

Kringlopen
Naast de algemene kringloop van stoffen, kun je ook van bijvoorbeeld water, koolstof of stikstof een kringloop maken. 
Welk organisme gebruikt het als eerste, welke daarna, en hoe komt het weer terug bij het eerste organisme?

Slide 15 - Tekstslide

Kringloop van water (H2O)
Alle organismen hebben water nodig voor allerlei levenskenmerken.
In de natuur doorloopt water een kringloop.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Kringloop van koolstof (C)
Koolstof is een van de belangrijkste elementen voor levende organismen.
Glucose (fotosynthese), andere koolhydraten (suikers), vetten en eiwitten zijn voor een groot gedeelte opgebouwd uit koolstof atomen. Waar komen die vandaan? Uit het CO2 dat door planten is omgezet naar glucose door fotosynthese.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Welk processen horen bij pijl 1 en 2??
A
1 Verbranding 2 Rotting
B
2 Rotting 1 Verbranding
C
1 Verbranding 2 Fotosynthese
D
1 Fotosynthese 2 Verbranding

Slide 20 - Quizvraag

Kringloop van stikstof (N)
Stikstofzouten zijn mineralen in de bodem. Planten nemen deze stoffen op en maken er eiwitten van (hiervoor hebben ze ook glucose nodig). Dieren eten planten en krijgen de eiwitten ook binnen. Na vertering gebruiken ze de bouwstenen om zelf eiwitten te maken. Reducenten breken dode planten en dieren af en maken nieuwe stikstofzouten.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Wel/ niet biologisch afbreekbaar
Als in een bos dood materiaal op de grond valt (bladeren, dode dieren) dan zijn er bacteriën en schimmels die dat materiaal afbreken. Na een tijd zie je die bladeren en dieren niet meer terug. Dit noemen we biologisch afbreekbaar.
Ook alle dingen die we maken van plantaardig en dierlijk materiaal is dus biologisch afbreekbaar:
Een leren jas, een rieten mand, papier, broodkorsten, schillen enz.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Wel/ niet biologisch afbreekbaar
Spullen die zijn gemaakt van andere grondstoffen (glas, steen, metaal) zijn niet biologisch afbreekbaar.

Plastic (meestal gemaakt van fossiele brandstoffen) is ook bijna nooit biologisch afbreekbaar.



Slide 25 - Tekstslide

Plastic Soup
Te veel plastic afval zorgt voor de plastic soup. Plastic vergaat niet en komt voor een groot gedeelte in zee terecht. Hierdoor ontstaan grote plastic eilanden en sterven veel dieren. 

Slide 26 - Tekstslide

Check lesdoelen BS 2
  • Je kunt het verschil aangeven tussen producenten, consumenten, reducenten en afvaleters
  • Je weet wanneer een organisme autotroof of heterotroof is
  • Je begrijpt de kringlopen van water, koolstof en stikstof
  • Je weet wanneer iets wel of niet biologisch afbreekbaar is



Slide 27 - Tekstslide