31/3 2vwo chap 5 ontkenning + poser des questions

Programme du cours
but: jij kent de regels van de ontkenning (theorie) en jij kan de ontkenning toepassen
- dialogue - le corps humain
- rappel la négation : théorie + exercices 17 18
- poser des questions en français ; théorie
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Programme du cours
but: jij kent de regels van de ontkenning (theorie) en jij kan de ontkenning toepassen
- dialogue - le corps humain
- rappel la négation : théorie + exercices 17 18
- poser des questions en français ; théorie

Slide 1 - Tekstslide

la négation
de ontkenning bestaat uit .....
waar plaats je de woorden?
De stappenplan is?

Slide 2 - Tekstslide

Dialogue
Bonjour, ça va ?
Tu n'es pas en bonne santé ?
Qu'est-ce que tu as ?
Tu vas chez le docteur ? 
Tu fais du sport ?
Qu'est-ce que tu fais comme sport?
Tu aimes bouger ?




Je pense que je suis malade.
Je ne me sens pas bien.
J'ai mal à la tête et au ventre.
J'ai rendez-vous ce soir.
Oui.
Je fais du foot/du basket/de la boxe/ de l'équitation.
Oui, je m'entraine 3 fois par semaine

Slide 3 - Tekstslide

LE CORPS HUMAIN

Slide 4 - Tekstslide

avoir mal à
à + le bras => .... bras
à + la tête  => .... tête
à + l'oreille => .... oreille
à + les yeux=> ... yeux

Slide 5 - Tekstslide

Vraagzinnen - hoe maak je ze?
Er bestaan:  
1) vraagzinnen ZONDER vraagwoord 
2) vraagzinnen MET vraagwoord


Slide 6 - Tekstslide

Poser des questions 1

Er zijn 3 manieren om een zin vragend te maken
Weet je nog welke dat zijn? 



Slide 7 - Tekstslide

Poser des questions 1
1 - Zonder vraagwoord - let op de constructie van de vraag!

Parlez-vous français ?
inversie + ?
Vous parlez français ? 
als een gewone zin, maar dan vragend uitgesproken + ?
Est-ce que vous parlez français?
Est-ce que + gewone zin  +?

Slide 8 - Tekstslide

Poser des questions en français-
Correct ou incorrect ?
Manges-tu une pomme ?
Tu manges une pomme ?
Est-ce que tu manges une pomme?

Slide 9 - Tekstslide

Poser des questions
Avez-vous un chien ?
Vous avez un chien ?
Est-ce que vous avez un chien ?

       Correct ou incorrect?               

Slide 10 - Tekstslide

Poser des questions
A-t-elle un chien ?
Elle a un chien ?
Est-ce qu'elle a un chien ?

       Wat valt je op?  2 dingen.....schrijf ze op!        

Slide 11 - Tekstslide

Poser des questions
A-t-elle un chien ?=> -t- voor de uitspraak
Elle a un chien ?

Est-ce qu'elle a un chien ? Est-ce qu' .......il/elle/ils/elles/on       

                

Slide 12 - Tekstslide

Poser des questions 2
2 Met een vraagwoord en een 'open' antwoord:
Wat   => Que / Qu'est-ce que =qu'est-ce qu' il/elle/on / ils/elles / quoi
Wie   => Qui
Waar => Où
 Hoe => Comment 
 Waarom  => Pourquoi
 Wanneer => Quand
 Hoeveel   => Combien de

Slide 13 - Tekstslide

Vraagwoorden
In het Frans gebruiken we ook vraagwoorden, net als in het Nederlands: wie/wat/waar/wanneer/ hoe/ ...
De vraagwoorden komen helemaal vooraan in een zin of helemaal achteraan.
Est-ce que komt nooit achteraan en schuift wel een plekje op als het vraagwoord erbij komt, want een vraagwoord is een Haantje de Voorste (die wil altijd eerste zijn).

Slide 14 - Tekstslide

7 vraagwoorden
waar
Tu habites où?
quand
wanneer
Quand est ton anniversaire?
comment
hoe
Comment tu t'appelles?
combien (de)
hoeveel
 Combien de pizzas veux-tu?
pourquoi
waarom
Pourquoi tu fais du sport?
qui
wie
Qui est ton prof de maths?
qu'est-ce que
wat
Qu'est-ce que tu aimes manger?

Slide 15 - Tekstslide

Poser une question
Met vraagwoord (wie, wat, waar, etc.)
1.   Vraagwoord + inversie
Pourquoi parlez-vous français?
2.    Vraagwoord + est-ce que + gewone zin
Pourquoi est-ce que vous parlez français?
3.    Vraagwoord (voor- of achteraan) +  Gewone zin  
Pourquoi vous parlez français? / Vous parlez français pourquoi?

Slide 16 - Tekstslide

 Het vraagwoord 'wat'
Het vraagwoord 'wat' heeft meerdere vertalingen. Welke je moet gebruiken, hangt o.a. af van de functie in de zin. 


'wat' + zijn (être)
quel(le)(s) + vorm van être
Quel est ton film préféré? 
'wat' als onderwerp 
qu'est-ce qui 
Qu'est-ce qui s'est passé? 
'wat' als lijdend voorwerp
que + inversie 
qu'est-ce que (que + est-ce que) 
Que cherches-tu
Qu'est-ce que tu cherches? 
..... aan het einde van een vraagzin : quoi 

C'est quoi ?
Quoi ?

Slide 17 - Tekstslide

Het vraagwoord 'wie'
'wie' als onderwerp
qui 
qui est-ce qui
Qui a fait ça?
Qui est-ce qui a fait ça? 
C'est qui?
'wie' als lijdend voorwerp
qui
qui est-ce que
Qui as-tu vu? 
Qui est-ce que tu as vu? 
voorzetsel + wie
voorzetsel + qui 
À qui penses-tu?
Avec qui est-ce que tu travailles? 

Slide 18 - Tekstslide

Het vraagwoord 'waar'
- Où habites-tu ?
-Où est-ce que tu habites?
- Tu habites où?

Slide 19 - Tekstslide

Vraagwoord 'pourquoi'
Er zijn 4 manieren:
pourquoi fais-tu du foot?
- pourquoi tu fais du foot?
- pourquoi est-ce que tu fais du foot?
- Tu fais du foot, pourquoi

Slide 20 - Tekstslide

Het vraagwoord 'hoe'
Vraagwoord +inversie (PV + Onderwerp + ) ?
Comment t'appelles-tu ? 
Vraagwoord +est-ce que + gewone zin ? 
Comment est-ce que tu t'appelles ?
gewone zin + vraagwoord?
Tu t'appelles comment ?

Slide 21 - Tekstslide

Het vraagwoord: 'Wanneer'
Wanneer  vertrekken we? = 
1. Quand partons-nous? 
2. Quand est-ce que nous partons? 
3. Nous partons quand?

Slide 22 - Tekstslide

Vraagwoord 'pourquoi'
Er zijn 4 manieren:
pourquoi fais-tu du foot?
- pourquoi tu fais du foot?
- pourquoi est-ce que tu fais du foot?
- Tu fais du foot, pourquoi

Slide 23 - Tekstslide

combien = hoeveel
Hoeveel kost dat?

Combien ça coûte ?
Combien est-ce que ça coute?
Ça coûte combien?

Slide 24 - Tekstslide

 hoeveel+ zelfstandig naamwoord= Combien de 

 Combien de fruits manges-tu ?
Combien de fruits est-ce que tu manges ?
 Tu manges combien de fruits ?

Slide 25 - Tekstslide

De ontkenning bestaat uit ?

Slide 26 - Tekstslide

Waar plaats je de ontkenning?
Correction des exercices 16 17 18 

Slide 27 - Tekstslide

La négation
ex7

Slide 28 - Tekstslide

La négation
ex7

Slide 29 - Tekstslide

Bron F lire
exercices 23 24 25 26 p 30 31 32

Slide 30 - Tekstslide