4GT Signaalwoorden (Voorbereiding Testweek 1)

Signaalwoorden

Signaalwoorden geven verbanden aan tussen zinnen en tekstdelen. Signaalwoorden helpen je de tekst beter te begrijpen. Wanneer je teksten Engels leest, kijk dan of je signaalwoorden kunt vinden.


1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Signaalwoorden

Signaalwoorden geven verbanden aan tussen zinnen en tekstdelen. Signaalwoorden helpen je de tekst beter te begrijpen. Wanneer je teksten Engels leest, kijk dan of je signaalwoorden kunt vinden.


Slide 1 - Tekstslide

Signaalwoorden: oefening
- Uitbreiding                          - Tijd
- Tegenstelling                     - Voorwaarde
- Reden/oorzaak                 - Vergelijking/voorbeeld
- Gevolg/conclusie

Slide 2 - Tekstslide

consequently
(gevolg/conclusie)
A
kortom
B
met als gevolg
C
op dezelfde manier
D
terwijl

Slide 3 - Quizvraag

meanwhile
(tijd)
A
zodra
B
evenals
C
ondertussen
D
toch

Slide 4 - Quizvraag

despite
(tegenstelling)
A
omdat
B
tenslotte
C
op dezelfde manier
D
ondanks

Slide 5 - Quizvraag

besides
(uitbreiding)
A
hoewel
B
bovendien
C
tegenwoordig
D
desondanks

Slide 6 - Quizvraag

gevolg/conclusie
voorwaarde
reden/oorzaak
uitbreiding
tegenstelling
vergelijking/voorbeeld
however
moreover
unless
therefore
likewise
since

Slide 7 - Sleepvraag

There are several countries within Europe that do not have a president. England, ___, has a monarch.
A
for example
B
though
C
therefore
D
as a result

Slide 8 - Quizvraag

I'm absolutely fond of animals. ____ I'm vegan and I don't wear any clothes made of fur.
A
Therefore
B
However
C
Except
D
Because

Slide 9 - Quizvraag

Switching to a more durable source of energy is a good idea, but developing countries cannot ____ to do so.
A
afford
B
prevent
C
agree
D
forget

Slide 10 - Quizvraag

Recently there was a vast outbreak of chicken pox ____ people choosing not to get vaccinated.
A
as well as
B
despite
C
thus
D
due to

Slide 11 - Quizvraag

Wild animals are hard to domesticate and don't want to listen, so they always keep __ male authority figures.
A
respecting
B
bonding with
C
challenging
D
imitating

Slide 12 - Quizvraag

We need our leaders to be strong figures, but we also need them to have a soft side to show us they're ___.
A
tough
B
human
C
happy
D
photogenic

Slide 13 - Quizvraag

Due to, because of
Because, as
reason
Cause, origin
As a result of
Because of this
Because, for
Since, as
So that
Doordat
Omdat
Reden
Oorzaak
Als gevolg van
Zodat
Daarom
Want
Aangezien

Slide 14 - Sleepvraag

Ten eerste, tweede, derde
Bovendien
verder
ook
toevoegen
En
First of all, firstly, secondly, thirdly
Besides, moreover, what is more
Furthermore
Also, too. as well as
To add, adding, in addition to this
And

Slide 15 - Sleepvraag

Which of the following words mean ...
A
Wat betekenen deze woorden?
B
Wat betekent het volgende?
C
Welke van de volgende woorden betekent...
D
Wie is bekend met de volgende woorden?

Slide 16 - Quizvraag

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is de conclusie?

Slide 17 - Quizvraag

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 18 - Quizvraag

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 19 - Quizvraag

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 20 - Quizvraag

What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 21 - Quizvraag

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 22 - Quizvraag

however

Slide 23 - Open vraag

likewise

Slide 24 - Open vraag

in the mean time

Slide 25 - Open vraag

therefore

Slide 26 - Open vraag

describe

Slide 27 - Open vraag

TIP:

Leer je signaalwoorden!

Slide 28 - Tekstslide

How well do you know the linking words?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Slide 30 - Tekstslide