(G1) les 12 - woordenschat

Nederlands 1e uur (klas g1c)
Woordenschat
Zet je camera aan en laat je microfoon uit.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 1e uur (klas g1c)
Woordenschat
Zet je camera aan en laat je microfoon uit.

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Lesdoel
  • Terugblik
  • Opdracht 3
  • Reflectie / Huiswerk 

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
  • Je kunt de betekenis van een onbekend woord raden met behulp van een tegenstelling. 

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik: huiswerk startopdracht
  1. somatische = lichamelijke
  2. monarchie = regeringsvorm met een koning of keizer
  3. demonteren = uit elkaar halen (van bijvoorbeeld apparaten)
  4. poreus = (water- en/of lucht)doorlatend
  5. recalcitrant = opstandig
  6. bevordert = heeft een gunstige invloed op 

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 2

  • a) 't Kan vriezen, 't kan dooien = het kan kan alle kanten op gaan

  • b) bij hoog en bij laag volhouden = ondanks tegenwerpingen zeer standvastig volhouden

  • c) buigen of barsten = een beetje toegeven of ten onder gaan

  • d) een verschil van dag en nacht = een heel groot verschil

  • e) Er zit kop noch staart aan = Er zit geen enkele lijn of structuur in

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 2 (verder)

  • f) hemel en aarde bewegen = alles doen om iets gedaan te krijgen
   
  • g) iets zwart-op-wit willen hebben = een schriftelijk bewijs van iets willen hebben

  • h) koud noch warm van iets worden = ongeëmotioneerd zijn

  • i) met vallen en opstaan = met veel tegenslagen maar toch doorzettend

  • j) water en vuur zijn = gezworen vijanden zijn

Slide 6 - Tekstslide

droog  
duur      
gezond    
hard       
heet         
jong                
klein           
levend    
rijk        
vet         
vervelend
zwaar   
  •        nat
  •        goedkoop
  •        ziek / ongezond
  •        zacht
  •        koud
  •        oud
  •        groot
  •        dood
  •        arm
  •        mager
  •        leuk
  •        licht   

Slide 7 - Tekstslide

droog
duur
gezond
hard
heet
jong
klein
levend
rijk
vet
vervelend
zwaar
snik
piep
modder
kurk
kei
spring
kern
stom
steen
peper
lood
piep

Slide 8 - Sleepvraag

Versterk het woordje 'nat'
A
ijsnat
B
loeinat
C
kletsnat
D
doorweekt

Slide 9 - Quizvraag

Versterk het woordje 'goedkoop'
A
straatgoedkoop
B
spotgoedkoop
C
loeigoedkoop
D
stokgoedkoop

Slide 10 - Quizvraag

Versterk het woordje 'ziek'
A
reuzeziek
B
stokziek
C
spotziek
D
doodziek

Slide 11 - Quizvraag

Versterk het woordje 'zacht'
A
boterzacht
B
veerzacht
C
slaapzacht
D
reuzezacht

Slide 12 - Quizvraag

Versterk het woordje 'koud'
A
ijskoud
B
sneeuwkoud
C
loeikoud
D
kouder

Slide 13 - Quizvraag

Versterk het woordje 'oud'
A
morsoud
B
bejaard
C
stokoud
D
spotoud

Slide 14 - Quizvraag

Versterk het woordje 'groot'
A
loeigroot
B
stokgroot
C
immensgroot
D
reuzegroot

Slide 15 - Quizvraag

Versterk het woordje 'dood'
A
kurkdood
B
morsdood
C
kletsdood
D
doodziek

Slide 16 - Quizvraag

Versterk het woordje 'arm'
A
straatarm
B
steenarm
C
peperarm
D
spotarm

Slide 17 - Quizvraag

Versterk het woordje 'mager'
A
broodmager
B
moddermager
C
stokmager
D
piepmager

Slide 18 - Quizvraag

Versterk het woordje 'leuk'
A
kernleuk
B
springleuk
C
geweldig
D
keileuk

Slide 19 - Quizvraag

Versterk het woordje 'licht'
A
veerlicht
B
vederlicht
C
boterlicht
D
springlicht

Slide 20 - Quizvraag

Reflectie / Huiswerk
  • Je kunt de betekenis van een onbekend woord raden met behulp van een tegenstelling.

  • Huiswerk voor volgende week dinsdag: maak opdracht 4 via Quizizz en opdracht 5 in je schrift. 
  • Vul op joinmyquiz.com deze code in: 43248972

Slide 21 - Tekstslide