Nederlands B2 P3 les 15 Interpunctie

Nederlands 
Periode 3
Les 15
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 
Periode 3
Les 15

Slide 1 - Tekstslide

Programma

  • Uitleg interpunctie
  • Korte oefening met interpunctie
  • Proeftoets spelling.

Slide 2 - Tekstslide

Doelen
Aan het einde van de les... 
  • heb je je kennis over leestekens opgefrist.

Slide 3 - Tekstslide

Aan het einde van een zin
Een van deze drie:
  • Een vraagteken                (als de zin een vraag is)
  • Een uitroepteken             (om de zin nadruk te geven)
  • Een punt                               (in alle andere gevallen)

Slide 4 - Tekstslide

Wat hoort er achter de volgende zin?

Doe niet zo vreselijk overdreven
A
een punt
B
een vraagteken
C
een uitroepteken

Slide 5 - Quizvraag

Wat hoort er achter de volgende zin?

Manon vroeg of ik bleef eten
A
een punt
B
een vraagteken
C
een uitroepteken

Slide 6 - Quizvraag

Dubbele punt
Voor een citaat:
De docent zei: "Je hebt het goed gedaan!"

Voor een opsomming:
Vandaag waren aanwezig: Youri, Mohammed, Kim en Charlotte.

Slide 7 - Tekstslide

Komma: als je een pauze hoort
Tussen de onderdelen van een opsomming:
  • Dit eet ik graag elke dag: pizza, patat, kroketten en hamburgers.

Tussen bijvoeglijke naamwoorden:
  • Gijs rijdt in een grote, snelle, zwarte auto.


Slide 8 - Tekstslide

Komma bij een pauze in samengestelde zinnen:
Tussen twee persoonsvormen:
  • Toen de speler scoorde, juichte het publiek.
  • Wanneer oma langskwam, waren de kinderen blij.
Voor veel voegwoorden:
  • Hij kreeg die dag cadeaus, omdat hij jarig was.
  • Ik houd van Nederlands eten, maar niet van erwtensoep.

Slide 9 - Tekstslide

Een komma na de aanhef in een brief of e-mail:
Beste Jan,
Geachte mevrouw,

Slide 10 - Tekstslide

Puntkomma  ( ; )
-Tussen twee zinnen die sterk bij elkaar horen
-Qua betekenis tussen een punt en een komma in
-Na een puntkomma komt er een kleine letter.

  • De temperatuur is laag op dit moment; we hebben niet vaak zo'n koude aprilmaand.

Slide 11 - Tekstslide

Ze zeiden dat het mooi weer zou zijn maar het regent.

Waar moet de komma?
A
Voor 'maar'
B
Achter 'maar'
C
Voor 'dat'
D
Achter 'dat'

Slide 12 - Quizvraag

We nemen morgen de trein naar Zandvoort- we gaan naar het strand.

Wat hoort er op de plaats van het streepje?
A
puntkomma
B
punt

Slide 13 - Quizvraag

Als je de klas uit wilt- moet je het eerst vragen.

Op de plaats van het streepje hoort een
A
dubbele punt
B
komma
C
punt
D
puntkomma

Slide 14 - Quizvraag

Ik dacht- ik wil nu naar huis!

Op de plaats van het streepje hoort een
A
dubbele punt
B
komma
C
punt
D
puntkomma

Slide 15 - Quizvraag

Aanhalingstekens:
Als je letterlijk opschrijft wat iemand gezegd heeft.

  • De buurvrouw vroeg: "Wil je een pak melk voor me meebrengen?"
  • De buurvrouw vroeg of ik een pak melk voor haar wilde meebrengen.

Slide 16 - Tekstslide

De verdachte vroeg: "Of hij een telefoontje mocht plegen."
A
Dit is goed.
B
Dit is fout.

Slide 17 - Quizvraag

Opdracht 
Maak de opdracht over leestekens die in deze les staat.
Tijd over? werk dan verder in Taalblokken

Slide 18 - Tekstslide