Verzorgend redeneren

Les 1 
Grenzen verleggen naar complexe zorg
1 / 60
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 60 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Les 1 
Grenzen verleggen naar complexe zorg

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
  • SPOC vragen beantwoorden
  • Parkinson of Parkinsonisme, Hart en Hartfalen
  • Groepsdynamica
  • Intervisie
  • Klinisch redeneren
  • SLB/ werken aan digibib opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen 
Na afloop van de lesdag :
  • weet je wat je nog moet doen in jouw SPOC
  • heb je handvaten gekregen vanuit de intervisie
  • heb je kennis opgedaan m.b.t. Parkinson, Parkinsonisme het hart en hartfalen 
  • weet de je wat klinisch redeneren is.
  • heb je geoefend in het klinisch redeneren 
  • heb je gewerkt aan je digibib opdrachten.
  • is Louisa op de hoogte van jouw voortgang met betrekking tot de SPOC en digibib opdrachten.


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke vragen heb je vanuit de SPOC

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

INTERVISIE

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Intervisie met de roddelmethode
Stap 1
Vraag introductie 
5 minuten
Stap 2
Probleemverkenning
Het stellen van creatieve vragen en deze opschrijven op de flap-over. De inbrenger beantwoordt de vragen die hem/ haar stimuleren.
10 minuten
Stap 3
''Roddelen''
De inbrenger gaat buiten de kring zitten en bemoeit zich niet met het gesprek. De groepsleden roddelen met elkaar over de vraag van de inbrenger en over mogelijke achtergronden, oorzaken en oplossingen. 
10 minuten
Stap 4
Reactie van de inbrenger
Wat heeft de inbrenger geraakt? Wat is opgevallen? Accepteert hij/ zij het gegeven advies?
10 minuten
Stap 5
Evaluatie
5 minuten

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

It's Quiztime
Anatomie - Ziektebeelden

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je hart is een...
A
bot
B
spier
C
bloedvat
D
zenuw

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is de functie van het hart?
A
Alle organen voorzien van zuurstof
B
Alle organen voorzien van zuurstof en voedingsstoffen
C
Alle organen voorzien van voedingsstoffen
D
Alle organen voorzien van zuurstof, voedingsstoffen en koolstofdioxide

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het hart heeft...
A
1 klep
B
2 kleppen
C
3 kleppen
D
4 kleppen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hart wat samenspant is de...
A
systole
B
diastole

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het hart heeft...
A
1 klep
B
2 kleppen
C
3 kleppen
D
4 kleppen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar ontstaan bij een goed werkend hart de elektrische prikkels in het hart?
A
boezems
B
sinusknoop
C
AV-knoop
D
kamers

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hart-longen-hart hoort bij?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop
C
Geen van beiden

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke route legt het bloed af van hart tot hart?
A
Hart- slagaders- aders- haarvaten- hart
B
Hart- aders- haarvaten- slagaders- hart
C
Hart- slagaders- haarvaten- aders- hart
D
Hart- aders- haarvaten- slagaders- hart

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een zorgvrager heeft hartfalen als gevolg van hypertensie. Welk symptoom wijst op hartfalen
A
Benauwdheid
B
Oligurie 's nachts
C
Bradycardie

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een vocht achter de longen is een symptoom van hartfalen. Welke vorm van hartfalen is dit?
A
Linker harthelft
B
Rechter harthelft

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Theorie:
Hartfalen kan worden ingedeeld in systolisch hartfalen en diastolisch hartfalen.

Vraag:Wat is het probleem bij systolisch hartfalen?
A
De hartspier ontspant niet goed
B
De hartspier knijpt niet goed samen
C
Het hart pompt te langzaam
D
Het hart kan zich niet goed vullen met bloed

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Parkinson kan erfelijk zijn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Parkinson is:
A
Een neurologische ziekte
B
Een spierziekte
C
Een soort dementie
D
Een zeldzame ziekte

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Parkinson is
A
te genezen
B
een progressieve ziekte

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij parkinson
A
is de myeline schede aangetast
B
is de aansturing naar de spieren verdwenen
C
is er een tekort aan neurotransmitter dopamine
D
is er teveel aan insuline

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Parkinsonisme is de uitingsvorm van Parkinson
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Antwoord
Dit is waar, mensen met dementie in het eerste stadium zijn zich vaak pijnlijk bewust van hun eigen achteruitgang en
het verlies van kennis en vaardigheden. Ze zoeken houvast bij andere mensen en in kleine details. Ze zijn alert op de
omgeving vanuit de angst (weer) iets te missen, te vergeten of niet te weten. Ook in lichaamshouding is die alertheid
vaak terug te zien: toegeknepen ogen, gespannen spieren en veel rondkijken. Vaak zoeken mensen zelf een plek op
in de woonkamer waarin ze goed overzicht hebben op alles wat er gebeurt.
Krijgt ieder mens met de ziekte van Parkinson ook Parkinsondementie?
A
Ja
B
Nee
C
Een klein gedeelte 35 tot 55%
D
Een groot gedeelte 75 tot 90%

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn symptomen van Parkinson?
A
Trillen, stijfheid, maskergelaat
B
trillen, stijfheid, flexibel zijn
C
flexibeliteit & rechte houding

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Parkinson is een:
A
Ziekte van de bloedvaten
B
Ziekte van het hart
C
Ziekte van de hersenen
D
Ziekte van de zenuwen

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als iemand met Parkinson bezig is met een oefening
A
laat je die persoon geconcentreerd oefenen
B
Maak je gezellig een praatje

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de ziekte van Parkinson?
A
Een chronische hartziekte
B
Een chronische longziekte
C
Een chronische hersenziekte
D
Een chronische spierziekte

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Klinisch Redeneren

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je over klinisch redeneren?

Slide 32 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is klinisch redeneren?
Het klinisch redeneren omvat het proces van het koppelen van de eigen observaties en interpretaties aan de medische kennis om zodoende te beredeneren welke volgende stappen genomen moeten worden voor het verpleegkundig handelen ​







Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klinisch redeneren 
  • Doe je continue als verzorgende
  • Theorie koppelen aan praktijk
  • Volgens een methode gegevens analyseren en acties uitzetten op een systematische manier. 


Het doel van klinisch redeneren is om onderbouwd tot een beslissing te komen welke zorg voor een zorgvrager nodig is.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 1: Oriënteren op de situatie

  • De situatie in kaart brengen
  • De zorgvrager observeren
  • Indien mogelijk; vragen stellen aan de zorgvrager om een beter beeld te krijgen. 
  • Vitale functies in kaart brengen

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent voor jou het
Niet-pluisgevoel ?

Slide 38 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Link

Deze slide heeft geen instructies

2. Mogelijke problemen in kaart brengen

  • Orden je gegevens
  • Koppel de theorie met de praktijk (wat je bij de zorgvrager ziet)

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Aanvullend observatie en onderzoeken

  • Wat weet ik nog niet?
  • Aanvullende onderzoeken
  • Korte termijn en lange termijn

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Verpleegkundig beleid
  • Welke handelingen ga je uitvoeren?
  • Welke volgorde van handelen?
  • Welke disciplines kunnen/moeten worden ingezet?

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5. Het verloop monitoren

  • Prognose op de korte termijn en lange termijn 
  • Complicaties op korte en lange termijn
  • Risico van de behandeling
  • Je observaties rapporteren in het zorgdossier

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6. Reflectie
  • Afstand nemen van de situatie
  • Evalueren
  • Reflecteren

(patiënt veiligheid, beroepshouding, ethisch dilemma, etc.) 

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de redeneer vraag zou je stellen op het moment dat je mevrouw aantreft?
A
Wat is er aan de hand?
B
Wat kan ik voor u doen?
C
Hoe gaat het met u?
D
Wat moeten we eerst voor u doen?

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 48 - Video

Deze slide heeft geen instructies

It's Quiztime
Klinisch redeneren

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uit hoeveel stappen bestaat het proces van klinisch redeneren
A
5
B
4
C
6
D
7

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De eerste stap van klinisch redeneren is
A
klinisch beleid.
B
oriënteren op de situatie.
C
aanvullend onderzoek.

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke fase pas je het redeneerhulp middel 'SOAP' toe?
A
Fase 1 : oriëntatie situatie
B
Fase 3: aanvullende observaties/onderzoek
C
Fase 4: verpleegkundig beleid vaststellen
D
Fase 5: verloop monitoren

Slide 52 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Klinisch redeneren komt alleen in ziekenhuizen voor
A
Ja
B
Nee
C
Weet ik niet

Slide 53 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet een verpleegkundige bij stap 3 van klinisch redeneren?
A
Gaat in gesprek met de zorgvrager en bespreekt de situatie.
B
Overlegt met de arts en draagt over met de SBAR
C
Bepaald welke aanvullend onderzoek nodig is.

Slide 54 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Om klinisch te kunnen redeneren moet je kennis hebben van de ziektebeelden
A
Juist
B
Onjuist

Slide 55 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Client Slikke:

- Pols van 120
- Tensie 170/50
- Temp 38,2
- Ademhaling 15
- Suf, wel aanspreekbaar

Slide 56 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de EWS van dhr Slikke?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 57 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1
 klinisch redeneren

Casus mw. Kampen

Slide 58 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 2
 klinisch redeneren

Casus mw. Kampen

Slide 59 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

afsluiten en evalueren
                                                                      Doelstellingen behaald???
                                                                         Vragen??

                                          

Slide 60 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies